Het Hof Den Haag heeft op 27 januari, in een zaak omtrent verzekeringsfraude, vastgesteld dat er is vervolgd zonder dat van opsporing sprake is geweest. Het voorbereidend onderzoek in deze zaak is verricht door en in opdracht van een verzekeringsmaatschappij die zijn tevens gedupeerde is. Het hof verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk.

Het hof stelt vast dat het onderzoek in deze zaken niet is verricht door ambtenaren die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (als bedoeld in de artikelen 141 en 142 Sv) maar uitsluitend is verricht door medewerkers van een particulier recherchebureau die hebben gehandeld in opdracht van een verzekeringsmaatschappij naar aanleiding van een vermoeden van oplichting. Het dossier met de resultaten van dat onderzoek is aan de officier van justitie verstrekt, die met betrekking tot de vormgeving en redactie ter correctie nadere opmerkingen heeft gemaakt. Vervolgens is het dossier door de officier van justitie aan de rechter ter hand gesteld om op de door hem opgestelde tenlastelegging te beslissen.

Het dossier op basis waarvan tot vervolging is overgegaan, bestaat bijgevolg louter uit stukken die afkomstig zijn van (onderzoek door) deze private derde partij. Er is geen sprake van een door een opsporingsambtenaar opgenomen aangifte en de verdachte is niet door een opsporingsambtenaar gehoord. Het nadien door de officieren van justitie ingebrachte proces-verbaal van bevindingen ziet voornamelijk op door hen gemaakte opmerkingen over de vormgeving van het dossier, en niet op inhoudelijke aspecten of handelingen die met opsporing te maken hebben. Het maken van opmerkingen over de vormgeving kan naar het oordeel van het hof ook niet worden aangemerkt als het uitoefenen van gezag over het door derden verricht onderzoek. Voor zover nog door de officieren van justitie in hun proces-verbaal is aangegeven dat het (doen) opstellen en accorderen van de tekst van de tenlastelegging valt aan te merken als een handeling ter opsporing, overweegt het hof dat die handeling niet als zodanig kan gelden, maar is te beschouwen als uitvoering van de beslissing om tot vervolging van de verdachte over te gaan. Het hof kwalificeert dit niet als een opsporingsonderzoek in de zin van de wet.

Het hof is dan ook van oordeel dat het onderzoek in deze zaak niet valt aan te merken als een opsporingsonderzoek in de zin van artikel 132a Sv, dat heeft plaatsgevonden onder gezag van de officier van justitie door de daartoe bij wet genoemde opsporingsambtenaren.

Gevolg

De vraag is wat het ontbreken van een opsporingsonderzoek tot gevolg dient te hebben, nu de wet zelf niet voorziet in een rechtsgevolg in een dergelijk geval.

Het legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sv biedt, aldus het hof, een voor de democratische rechtsstaat essentiële waarborg. Er wordt bepaald dat strafvorderlijk handelen een vorm van machtsuitoefening is die is voorbehouden aan de Staat. Tegelijkertijd biedt het waarborgen voor allen die met strafvorderlijk optreden te maken krijgen, zowel verdachten als slachtoffers.

In de regeling van artikel 132a Sv in verbinding met artikel 167, eerste lid, Sv is dat nader uitgewerkt in die zin dat strafvorderlijk opsporingsonderzoek dient plaats te vinden door daartoe aangewezen onafhankelijke en onbevooroordeelde opsporingsambtenaren die bevoegd zijn om (bijzondere) opsporingsmethoden en dwangmiddelen in te zetten om zo aan waarheidsvinding te doen. Zij doen dit onder het gezag van een – al evenzeer onafhankelijke en onbevooroordeelde - officier van justitie die gehouden is te toetsen of een opsporingsonderzoek opportuun is en of de inzet van opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Aldus is zoveel als mogelijk gewaarborgd dat een integer opsporingsonderzoek de solide basis vormt voor een beslissing tot vervolging die de rechter in staat stelt om op basis van het op wettige wijze vergaarde bewijsmateriaal een oordeel te vellen over de vraag of een verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan. Dat wil niet zeggen dat onderzoek door een private partij naar mogelijk strafbaar handelen niet is toegestaan of dat de resultaten daarvan nooit tot bewijs zouden kunnen worden gebezigd in een strafzaak. Het wil wel zeggen dat opsporingsonderzoek niet geheel kan worden uitbesteed aan private partijen.

Naar het oordeel van het hof is een vervolging die niet is gebaseerd op een opsporingsonderzoek als hiervoor omschreven in strijd met het fundamentele karakter van het strafvorderlijk systeem. De essentiële waarborgen voor de kwaliteit van het onderzoek ontbreken immers en de integriteit en de onafhankelijkheid van het onderzoek kunnen niet worden gegarandeerd, nu dit onderzoek ten volle is verricht door en/of in opdracht van een bij het strafproces betrokken partij, te weten de gedupeerde verzekeringsmaatschappij.

Naar het oordeel van het hof is het wettelijk systeem, dat geldt bij de vervolging en berechting in strafzaken, hiermee in de kern geraakt. Een integere en onafhankelijke opsporing met waarheidsvinding als doel is immers het fundament van de strafvordering en is daarmee niet alleen in het belang van de verdachte en andere bij de individuele strafzaak betrokkenen, maar het is ook in het belang van de gemeenschap dat dit wettelijk systeem in acht wordt genomen. Het gevolg hiervan is dus dat de officier van justitie niet ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging.

Laatste nieuws