De Hoge Raad heeft op 15 oktober 2024 in twee zaken over art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) nadere uitleg gegeven aan de begrippen schuld en roekeloosheid. Van ‘roekeloosheid’ is voortaan in elk geval sprake als de verdachte het nieuwe art. 5a WVW 1994 heeft overtreden.

Schuld

Oordeel Hoge Raad in de zaak ECLI:NL:HR:2024:1398. Het begrip ‘schuld’ in art. 6 WVW 1994 betekent: ‘verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid’. Het komt erop aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. De rechter moet dat beoordelen aan de hand van het geheel van de gedragingen van de verdachte. Dat een ongeval ernstige gevolgen heeft, is niet genoeg om zonder meer aan te nemen dat de verdachte deze ‘schuld’ heeft. Het kan wel zo zijn dat in bepaalde omstandigheden ook een kort moment van onoplettendheid zeer onvoorzichtig is. Wat de verdachte in zo’n kort moment deed kan, als dat tot een ongeval leidde, ‘schuld’ in de zin van art. 6 WVW 1994 opleveren.

Roekeloosheid

Oordeel Hoge Raad in de zaak ECLI:NL:HR:2024:1405. ‘Roekeloosheid’ is de zwaarste vorm van ‘schuld’ als bedoeld in art. 6 WVW 1994. Van ‘roekeloosheid’ is sprake bij ‘een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn’. De Hoge Raad past in deze uitspraak zijn eerdere (strenge) rechtspraak aan aan nieuwe wetgeving waarin de ‘roekeloosheid’ nader is omschreven. Van ‘roekeloosheid’ is voortaan in elk geval sprake als de verdachte het nieuwe art. 5a WVW 1994 heeft overtreden. Art. 5a WVW 1994 verbiedt iedereen ‘opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is’. Dit artikel noemt ook een aantal voorbeelden van verkeersovertredingen waarbij dat het geval kan zijn. Bij het bewijs van art. 5a WVW 1994 komt het aan op de ‘algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft’.

Bron: www.hogeraad.nl

Laatste nieuws