De maximale gevangenisstraf voor doodslag gaat omhoog van 15 naar 25 jaar. Daarmee wordt het verschil kleiner tussen de maximale gevangenisstraf voor moord (30 jaar) en de gevangenisstraf voor doodslag. Dat is de kern van een wetsvoorstel van de ministers Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) en Dekker (voor Rechtsbescherming) dat op 24 september in (internet)consultatie is gegaan.
Sinds de invoering van het Wetboek van Strafrecht in 1886 wordt doodslag bedreigd met maximaal vijftien jaar gevangenisstraf. In 2006 is met de Wet herijking aantal strafmaxima (Stb. 2006, 11) de maximale tijdelijke gevangenisstraf die als alternatief voor een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd, verhoogd van twintig naar dertig jaar. Sindsdien bedraagt de maximale tijdelijke gevangenisstraf voor onder andere moord dus dertig jaar. Bij voormelde verhoging is het strafmaximum van doodslag niet opnieuw beoordeeld. Als gevolg daarvan is het verschil tussen de maximale tijdelijke gevangenisstraf van doodslag en die van moord, aanzienlijk vergroot. Dit wetsvoorstel strekt ertoe het strafmaximum van doodslag te verhogen, en daarmee het ontstane zogeheten ‘strafgat’ te verkleinen.
De strafbedreiging van doodslag moet – op zichzelf en in verhouding met in het bijzonder het strafmaximum van moord – recht doen aan de ernst van dit feit en de rechter voldoende armslag geven om een passende straf op te leggen. Signalen uit de rechtspraktijk indiceren echter dat het strafmaximum bij zeer ernstige gevallen van doodslag als knellend wordt ervaren en het verschil tussen de maximumduur van de tijdelijke gevangenisstraffen voor doodslag en moord (te) groot wordt bevonden.
De maximumduur van de tijdelijke gevangenisstraffen voor moord en doodslag, en de verhouding daartussen, heeft al langer politieke aandacht. In 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een onderzoek naar de wenselijkheid van een verdere verhoging van de maximale tijdelijke gevangenisstraf bij moord aangekondigd (Kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 325). In diezelfde brief is het voornemen kenbaar gemaakt om een wetsvoorstel tot verhoging van het strafmaximum van doodslag voor te bereiden. Naar aanleiding van het aangekondigde onderzoek is door onderzoekers van de Erasmus Universiteit Rotterdam onderzocht of het verantwoord zou zijn om voor het delict moord een verdere strafverhoging door te voeren. In dit verband is ook gekeken naar de strafoplegging bij doodslag. De bevindingen zijn neergelegd in het WODC-onderzoeksrapport Verhoging strafmaximum moord; is veertig het nieuwe dertig? (2019). In reactie daarop is door het Ministerie van JenV aangegeven dat een verdere verhoging van het strafmaximum voor moord niet wenselijk is, maar dat het wel wenselijk is om door middel van een verhoging van het strafmaximum van doodslag het met moord ontstane strafgat te verkleinen, en toegezegd daartoe een wetsvoorstel voor te bereiden (Kamerstukken II 2019/20, 29 279, nr. 539). Dit wetsvoorstel doet die toezegging gestand en geeft tevens opvolging aan de motie-Van Wijngaarden c.s., waarin dezelfde wens tot verhoging van de strafbedreiging van doodslag tot uitdrukking is gebracht (Kamerstukken II 2019/20, 29 279, nr. 576) en geeft tot slot gehoor aan de genoemde signalen uit de rechtspraktijk.
Er kan tot 18 november 2020 op dit conceptwetsvoorstel worden gereageerd via www.internetconsultatie.nl/doodslag.