De Hoge Raad heeft op 2 april 2024 het jaarverslag over 2023 gepubliceerd. De Hoge Raad kreeg in 2023 4990 nieuwe zaken binnen en deed 4032 uitspraken. Het parket van de procureur-generaal gaf 1250 adviezen aan de Hoge Raad.
In 2023 beantwoordde de Hoge Raad voor het eerst een prejudiciële vraag in een strafzaak. Daarnaast deed de vierde kamer van de Hoge Raad - die klachten over rechters en verzoeken tot wraking van een raadsheer in de Hoge Raad behandelt - in dertien gevallen een uitspraak. Eén uitspraak ging over ontslag en één over het opleggen van een disciplinaire maatregel. Elf uitspraken gingen over verzoeken tot wraking van leden van de Hoge Raad. Deze wrakingsverzoeken waren afkomstig van vier verzoekers. In totaal werden in 2023 door het parket 1.250 conclusies genomen: 343 in civiele zaken, 803 in strafzaken en 104 in belastingzaken. De procureur-generaal heeft in 2023 vijf vorderingen tot cassatie in het belang der wet ingediend. Hij diende in het kader van het toezicht op de gegevensverwerking door de gerechten de eerste vordering in. Daarnaast heeft de procureur-generaal onder meer een oriënterend onderzoek gedaan naar aanleiding van een aangifte tegen een minister over een ambtsdelict.
Adviezen en signalen wetgever
In 2023 hebben de president en procureur-generaal twee inhoudelijke adviezen uitgebracht over voorgenomen wetgeving. Het betreft:
- Advies bij het wetsvoorstel Wet waarborgfunctie Awb
- Advies bij het wetsvoorstel Wet op de politieke partijen
In 2023 bevatten zes uitspraken een signaal aan de wetgever:
- In twee uitspraken van 31 januari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:128 en ECLI:NL:HR:2023:81) van de strafkamer van de Hoge Raad was het beoordelingskader in beklagprocedures over inbeslagneming aan de orde. In deze uitspraken wijdde de Hoge Raad ook overwegingen aan nadelen van het huidige stelsel van rechtsmiddelen in beklagprocedures over inbeslagneming. Daarbij werd acht geslagen op onder meer strafvorderlijk onderzoek, tijdsverloop, rechtstoepassing, het karakter van beslissingen in beklagprocedures en de procedurele eisen die voortvloeien uit de rechtspraak van het EHRM. De Hoge Raad overwoog dat het aan de wetgever is of in een andere inrichting van het stelsel van rechtsmiddelen rond de beklagprocedure wordt voorzien.
- In een uitspraak van 18 augustus 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1094) over omzetbelasting en privégebruik van een door de werkgever aan de werknemer ter beschikking gestelde personenauto signaleerde de belastingkamer dat het vierde lid van artikel 25e AWR geen melding maakt van op aangifte voldane belasting, waartoe de omzetbelasting behoort. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever dit kennelijk over het hoofd heeft gezien en heeft deze bepaling naar analogie van artikel 65 lid 2 AWR ook van toepassing geacht op belasting die op aangifte wordt voldaan.
- In een uitspraak van 25 augustus 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1130) van de civiele kamer van de Hoge Raad over erfrecht (verzet tegen een uitdelingslijst, artikel 4:218 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek) oordeelde de Hoge Raad over een beroep in cassatie dat was ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter. Tegen die beschikking stond geen hoger beroep open. Op grond van artikel 80 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) was het cassatieberoep ontvankelijk, maar kunnen tegen de beschikking van de kantonrechter geen rechtsklachten worden aangevoerd. De Hoge Raad overwoog onder meer dat bij de rechtvaardiging van deze beperking vraagtekens kunnen worden geplaatst in een procedure zoals deze, waarin het financiële belang groot kan zijn en de beperking niet geldt als een andere procedure wordt gevolgd, namelijk benoeming van een rechter-commissaris voor de vereffening volgens artikel 4:208 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
- Een uitspraak van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) van de civiele kamer van de Hoge Raad gaat over een vraag in het jeugdrecht, namelijk of een perspectiefbesluit van een gecertificeerde instelling via de geschillenregeling van artikel 1:262b BW aan de kinderrechter kan worden voorgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de wet dit niet zelfstandig mogelijk maakt.
- Een uitspraak van 3 november 2023 van de civiele kamer (ECLI:NL:HR:2023:1502) heeft betrekking op verplichte geestelijke gezondheidszorg. De zaak ging over de vraag of in een crisismaatregel, dan wel een machtiging tot voortzetting daarvan (artikel 7:1 en artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, Wvggz) kan worden bepaald dat de betrokkene wordt opgenomen in een forensisch psychiatrisch centrum (FPC), een instelling als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 of artikel 3.3 lid 1 van de Wet forensische zorg (Wfz). De Hoge Raad heeft in zijn bevestigende antwoord een verschil gesignaleerd in de wetgeving over de crisismaatregel en de zorgmachtiging.
Bron: www.hogeraad.nl