De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de Rechtbank Amsterdam heeft op 10 februari afgezien van de overlevering van een 33-jarige Pool die in zijn geboorteland wordt verdacht van handel in en invoer van drugs. De IRK oordeelt dat er een reëel gevaar bestaat dat zijn grondrecht op een eerlijk proces zal worden geschonden als hij in Polen terecht moet staan.

De IRK oordeelde al eerder en ook in deze zaak weer dat er in Polen sprake is van systemische gebreken in de rechtsorde, waardoor de Poolse wetgeving niet langer de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht waarborgt. In deze en één andere overleveringszaak stelde de IRK vorig jaar aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de prejudiciële vraag of deze gebreken moeten leiden tot een automatische weigering van Poolse overleveringsverzoeken. Het Hof beantwoordde deze vraag afgelopen december afwijzend en oordeelde dat een overleveringsverzoek alleen mag worden geweigerd wanneer er in het individuele geval concrete en zwaarwegende redenen zijn om aan te nemen dat het recht op een eerlijk proces zal worden geschonden.

Systemische gebreken in de Poolse rechtsorde

Op 27 januari 2021 kwam de IRK in de andere zaak waarin prejudiciële vragen waren gesteld al tot het oordeel dat het arrest van het Hof van Justitie geen aanleiding geeft om terug te komen op het oordeel dat er sprake is van systemische gebreken in de rechtsorde van Polen (ECLI:NL:RBAMS:2021:179). De rechtbank herhaalt deze overweging in de uitspraak van 10 februari. Net als in de uitspraak van 27 januari heeft de rechtbank vervolgens onderzocht of er concrete en zwaarwegende redenen zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces zal worden geschonden. In de uitspraak van 27 januari werd deze vraag ontkennend beantwoord en werd de overlevering toegestaan. In de zaak van 10 februari komt de IRK tot het oordeel dat de Pool in kwestie dit gevaar wel loopt en dat daarom van overlevering moet worden afgezien.

De rechtbank stelt onder meer vast dat in Polen een tuchtkamer is ingesteld en ook daadwerkelijk functioneert, alhoewel dit in strijd is met de interim maatregel van het Hof van Justitie, op grond waarvan het functioneren van die tuchtkamer zou moeten zijn opgeschort. Er zijn al met al drie, in Poolse wetgeving vastgelegde, mogelijkheden voor de uitvoerende en wetgevende macht om invloed uit te oefenen op de rechterlijke macht in Polen  en deze hebben naar het oordeel van de rechtbank bezien in zijn totaliteit en onderlinge samenhang een onmiskenbaar “chilling effect” op Poolse rechters en dus op het gerecht dat bevoegd is kennis te nemen van de zaak tegen de opgeëiste persoon. De rechtbank stelt in dat verband verder vast dat er nieuwe informatie voorhanden is waaruit blijkt dat ook daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden voor de uitvoerende en wetgevende macht om invloed uit te oefenen op de rechterlijke macht in Polen, waardoor de druk op de rechterlijke macht in Polen toeneemt. In de rechtbank die zal gaan oordelen in de strafzaak tegen de opgeëiste persoon is sprake van tuchtprocedures tegen ten minste twee rechters. Eén van deze twee rechters is de president van de rechtbank. 

Bijzondere aandacht van de autoriteiten

De rechtbank stelt verder vast dat deze Pool van wie overlevering wordt gevraagd, in beeld is bij andere Poolse autoriteiten en bij de Poolse media, in verband met de publiciteit rondom zijn – naar het Hof van Justitie verwezen – zaak. Ook beschikt de rechtbank over een document ondertekend met de naam van de ‘national prosecutor’ in Polen, dat is gericht aan Poolse officieren van justitie waarin de naam van deze persoon alsook de aard van de verdenking tegen hem wordt vermeld en het zaaknummer van het onderzoek dat in Polen tegen hem loopt. Bovendien wordt in dit memo benoemd dat als gevolg van (de in) de zaak van de opgeëiste persoon (gestelde prejudiciële vragen) de uitvoering door Nederland van Poolse EAB’s in andere zaken is opgeschort. De zaak van de opgeëiste persoon heeft ook de aandacht getrokken van de media en de politiek in Polen. Dit alles heeft tot gevolg dat de opgeëiste persoon naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden beschouwd als een willekeurige Poolse verdachte om wiens overlevering is verzocht, maar dat hij daarentegen in de bijzondere aandacht van de autoriteiten staat waardoor een gevaar bestaat dat het genoemde “chilling effect” concreet in zijn procedure zal doorwerken.

De rechtbank acht daarbij voorts van belang dat door de zaak van de opgeëiste persoon, in het bijzonder de prejudiciële vragen die in zijn overleveringszaak zijn gesteld en die zien op de Poolse rechtsstaat, de gemoederen in Polen hoog zijn opgelopen. Daarbij komt dat een aantal door de rechtbank gestelde vragen niet, onvolledig dan wel niet helder zijn beantwoord door de Poolse uitvaardigende autoriteit.

De IRK oordeelt dat door al deze factoren het gevaar bestaat dat de systemische gebreken daadwerkelijk in de procedure van de opgeëiste persoon zullen doorwerken. Daarom ziet de rechtbank in dit geval af van overlevering aan Polen.

 

Bron: www.rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBAMS:2021:420

Laatste nieuws