De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt in een uitspraak van 9 oktober 2024 dat de Minister van AenM niet meer op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid van de leeftijdsregistratie van asielzoekers in een andere EU‑lidstaat. Eerder oordeelde de Afdeling dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er in beginsel van uit mag gaan dat de leeftijdsregistratie in een andere EU-lidstaat juist is. Maar de Afdeling komt nu terug van dat oordeel.

Het interstatelijk vertrouwensbeginsel speelt geen rol bij de registratie van geboortedata, omdat het Unierecht niet specifiek regelt op welke wijze een leeftijdsbeoordeling moet plaatsvinden en welke waarde een leeftijdsregistratie uit een andere EU-lidstaat heeft bij de leeftijdsbeoordeling in een asielprocedure. De minister zal de leeftijd daarom moeten beoordelen op grond van het nationale bewijsrecht. De uitspraak van de Afdeling betekent dat de minister haar beleid over leeftijdsbeoordelingen zal moeten aanpassen. Maar haar werkwijze hoeft zij nauwelijks aan te passen. De minister mag de leeftijdsregistratie in een andere EU-lidstaat namelijk blijven betrekken bij haar onderzoek naar de leeftijd van een asielzoeker. En in de praktijk doet de minister al vaak nader onderzoek en betrekt zij ook alles wat de asielzoeker aanvoert. Wel zal de minister vaker dan voorheen een asielzoeker die zegt minderjarig te zijn, het voordeel van de twijfel moeten geven. Uit Europees en internationaal recht volgt namelijk dat de minister bij twijfel over de leeftijd moet uitgaan van het ‘vermoeden van minderjarigheid’. Dat is om de rechten van het kind effectief te beschermen.

ECLI:NL:RVS:2024:3992

Bron: www.raadvanstate.nl

Laatste nieuws