In zijn arrest van 5 juni 2023 heeft het Hof van Justitie EU de Europese Commissie in het gelijk gesteld dat de hervorming van de rechterlijke macht in Polen in strijd is met het EU-recht. Volgens het HvJ EU kan het toetsingsmonopolie van de Poolse tuchtkamer bijdragen aan een verdere verzwakking van het grondrecht op effectieve rechterlijke bescherming, een grondrecht dat is verankerd in het recht van de Europese Unie.
Nadat Polen op 20 december 2019 een wet had vastgesteld waarbij de nationale regels voor de organisatie van de gewone rechterlijke instanties, de bestuurlijke rechterlijke instanties en de Sąd Najwyższy (hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken) werden gewijzigd, heeft de Europese Commissie een beroep wegens niet-nakoming van meerdere bepalingen van EU-recht ingesteld bij het HvJ EU. De Commissie is van mening dat de wijzigingswet de onafhankelijkheid van rechters aantast, omdat die wijzigingswet aan de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy (waarvan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet zijn gegarandeerd) de bevoegdheid toekent om uitspraak te doen in zaken die rechtstreeks van invloed zijn op hun statuut en ambtsvervulling. Bovendien verbiedt de wijzigingswet volgens de Commissie alle nationale rechterlijke instanties om te toetsen of is voldaan aan de vereisten van de Unie voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld; als zij dat toch doen, geldt dat als een tuchtrechtelijk vergrijp.
Arrest HvJ EU
Ten eerste bevestigt het Hof dat de toetsing of waarden en beginselen als de rechtsstaat, effectieve rechterlijke bescherming en onafhankelijkheid van de rechtspleging door een lidstaat in acht zijn genomen, geheel en al tot de bevoegdheid van het Hof behoort. Wanneer de lidstaten hun bevoegdheid op het gebied van de organisatie van de rechterlijke macht uitoefenen, moeten zij namelijk de verplichtingen nakomen die voor hen voortvloeien uit het Unierecht. Zij moeten ook elke teruggang op het vlak van de waarde van de rechtsstaat in hun wettelijke regeling van de rechterlijke organisatie vermijden, door geen regels vast te stellen die de onafhankelijkheid van de rechters ondermijnen. Deze fundamentele waarde voor de identiteit van de Unie komt concreet tot uiting in juridisch bindende verplichtingen waaraan de lidstaten zich niet kunnen onttrekken met een beroep op nationale bepalingen of rechtspraak, ook niet van grondwettelijke rang.
Ten tweede herhaalt het Hof, onder verwijzing naar eerdere rechtspraak, zijn beoordeling dat de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy niet voldoet aan het vereiste van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Het leidt daaruit af dat de onafhankelijkheid van rechters die het Unierecht moeten toepassen al kan worden ondergraven door het loutere vooruitzicht voor die rechters om het risico te lopen dat de tuchtkamer uitspraak kan doen over hun statuut en de uitoefening van hun functies, met name doordat die kamer hen strafrechtelijk mag vervolgen of aanhouden, of besluiten kan nemen over wezenlijke aspecten van de arbeidsrechtelijke regeling, de socialezekerheids- of de pensioenregeling die op hen van toepassing zijn.
Ten derde oordeelt het Hof dat de bepalingen van de wijzigingswet waartegen de Commissie bezwaar maakt, relatief ruim en algemeen zijn en zich, mede door de bijzondere context waarin zij zijn vastgesteld, lenen voor een uitlegging dat de tuchtregeling voor rechters en de sancties waarin die regeling voorziet, kunnen worden ingezet om te verhinderen dat nationale rechterlijke instanties beoordelen of een rechterlijke instantie of een rechter voldoet aan de vereisten in verband met de effectieve rechterlijke bescherming die voortvloeien uit het Unierecht, eventueel door prejudiciële vragen te stellen aan het Hof. De maatregelen die de Poolse wetgever heeft genomen zijn onverenigbaar met de waarborgen voor toegang tot een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Deze waarborgen brengen namelijk mee dat nationale rechterlijke instanties onder bepaalde omstandigheden gehouden zijn na te gaan of de rechterlijke instanties zelf of de rechters die daarvan deel uitmaken, voldoen aan de vereisten die in het recht van de Unie worden gesteld.
Ten vierde wordt het recht van de Unie geschonden doordat de wijzigingswet de bevoegdheid om te toetsen of de wezenlijke vereisten in verband met de effectieve rechterlijke bescherming in acht worden genomen, toewijst aan één enkele nationale instantie (namelijk de kamer voor bijzondere controle en publieke zaken van de Sąd Najwyższy). In alle materiële domeinen die onder het recht van de Unie vallen en voor alle nationale rechterlijke instanties die uitspraak doen in zaken in die domeinen, moet namelijk in elk opzicht worden gewaarborgd dat die vereisten in acht worden genomen. Het toetsingsmonopolie dat door de wijzigingswet is ingesteld, kan echter, in combinatie met de hierboven genoemde verbodsbepalingen en tuchtrechtelijke vergrijpen, bijdragen tot een verdere verzwakking van het grondrecht op effectieve rechterlijke bescherming dat is verankerd in het recht van de Unie.
Tot slot vormen de nationale bepalingen die rechters verplichten een schriftelijke verklaring af te leggen over hun eventuele lidmaatschap van of betrokkenheid bij een vereniging of stichting zonder winstoogmerk of politieke partij, en voorschrijven dat de gegevens online zullen worden gepubliceerd, volgens het Hof een schending van de grondrechten van die rechters op bescherming van hun persoonsgegevens en eerbiediging van hun privéleven. Het online publiceren van gegevens over lidmaatschap van een politieke partij in het verleden is in dit geval niet geschikt om het gestelde doel te bereiken, namelijk de onpartijdigheid van rechters versterken. Uit de gegevens over het lidmaatschap van verenigingen of de betrokkenheid bij stichtingen zonder winstoogmerk van rechters kunnen de godsdienstige, politieke of levensbeschouwelijke opvattingen van rechters worden afgeleid. Door deze gegevens online te zetten, kunnen personen die proberen informatie in te winnen over de persoonlijke situatie van een bepaalde rechter om redenen die niets te maken hebben met de gestelde doelstelling van algemeen belang, vrije toegang krijgen tot deze gegevens. Gelet op de bijzondere context van de maatregelen die door de wijzigingswet zijn ingevoerd, kan die onlinepublicatie rechters blootstellen aan een risico van stigmatisering, en het beeld dat rechtzoekenden en het algemene publiek van die rechters hebben op een ongerechtvaardigde manier beïnvloeden.
Bron: www.curia.europa.eu