Het verlies van de hoedanigheid van een burger van de Europese Unie en bijgevolg van de aan die hoedanigheid verbonden rechten is louter een automatisch gevolg van het soevereine besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Unie terug te trekken, en niet het gevolg van het terugtrekkingsakkoord of het besluit van de Raad waarbij dat akkoord is goedgekeurd. Dat is het oordeel van het HvJ EU in drie arresten van 15 juni 2023.
Tijdens het in 2016 gehouden Britse referendum heeft een meerderheid van de kiezers gekozen voor het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU. Als gevolg daarvan heeft het Verenigd Koninkrijk de Europese Raad in kennis gesteld van zijn voornemen om zich terug te trekken uit de EU. De vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk en de EU hebben vervolgens op 24 januari 20201 het Brexitakkoord getekend. Bij besluit van 30 januari 20202 heeft de Raad van de EU dit akkoord namens de EU goedgekeurd. Ten slotte heeft het Verenigd Koninkrijk zich op 31 januari 2020 teruggetrokken uit de EU. In het kader van drie afzonderlijke bij het Gerecht ingestelde vorderingen hebben in het Verenigd Koninkrijk en in diverse lidstaten wonende Britse burgers - zonder succes - het Brexitakkoord en het besluit van de Raad aangevochten. Zij voeren onder andere aan dat zij daardoor de rechten hebben verloren die zij als burgers van de EU hadden verkregen en uitgeoefend. Het Gerecht heeft hun beroepen bij beschikking niet-ontvankelijk verklaard. Bij de drie arresten die zijn gewezen wijst het Hof de hogere voorzieningen af die de betrokken Britse burgers hebben ingesteld tegen de beschikkingen van het Gerecht. Het Hof heeft ambtshalve de vraag onderzocht of deze Britse burgers een procesbelang hebben. In dat verband herinnert het HvJ EU eraan dat het besluit tot terugtrekking alleen door de betrokken lidstaat kan worden genomen, overeenkomstig zijn grondwettelijke bepalingen, en dus uitsluitend afhankelijk is van de soevereine wil van die lidstaat. Voor Britse burgers is het verlies van de hoedanigheid van Unieburger, en bijgevolg van de aan die hoedanigheid verbonden rechten, dus louter een automatisch gevolg van het soevereine besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Unie terug te trekken, en niet een gevolg van het terugtrekkingsakkoord of het besluit van de Raad. Het Hof komt tot de slotsom dat de Britse burgers geen procesbelang hebben en dat het Gerecht dus op goede gronden hun beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard.
HvJ EU, 15 juni 2023, C-499/21 P, C-501/21 P en C-502/21 P
Bron: www.curia.europa.eu