EU-lidstaten mogen voorzien in andere specifieke gronden voor bewaring, ter aanvulling van de twee gronden die expliciet in de EU-Terugkeerrichtlijn worden genoemd. Het is daarbij essentieel dat de criteria voor de bepaling van de grond voor inbewaringstelling duidelijk zijn vastgelegd in een dwingende handeling waarvan de toepassing voorzienbaar is. Dat is het antwoord van het HvJ EU op 6 oktober 2022 op vragen van een Estse rechter.

De Estse rechter wilde van het EU-Hof weten of artikel 15, lid 1 van de Terugkeerrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het een lidstaat niet de mogelijkheid biedt om enkel op grond van een algemeen criterium inzake het risico dat de daadwerkelijke uitvoering van de verwijdering wordt ondermijnd, de inbewaringstelling te bevelen van een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land, zonder dat er sprake is van een van de specifieke gronden voor bewaring zoals voorzien en duidelijk omschreven in de wetgeving die ertoe strekt de genoemde bepaling om te zetten in nationaal recht.

Oordeel HvJ EU

Het EU-Hof stelt vast dat artikel 15, lid 1 van de Terugkeerrichtlijn een opsomming bevat van twee gronden voor bewaring. Ten eerste het bestaan van een risico op onderduiken, en ten tweede de omstandigheid dat de betrokkene de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Het EU-Hof oordeelt dat die opsomming niet uitputtend is. De lidstaten kunnen voorzien in andere specifieke gronden voor bewaring. De mogelijkheid voor de lidstaten om bijkomende gronden voor bewaring in te voeren is echter strikt geregeld, zowel door de vereisten van de Terugkeerrichtlijn zelf als door de vereisten die voortvloeien uit de bescherming van de grondrechten, in het bijzonder het grondrecht op vrijheid (artikel 6 EU-Handvest).

Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat artikel 15, lid 1 van de Terugkeerrichtlijn voorziet in een beperking van het in artikel 6 van het EU-Handvest neergelegde grondrecht op vrijheid. Aangezien de inbewaringstelling een ernstige inbreuk op dat grondrecht vormt, dienen daarvoor strikte waarborgen te gelden. Het gaat om waarborgen als het bestaan van een wettelijke grondslag, duidelijkheid, voorzienbaarheid, toegankelijkheid en bescherming tegen willekeur. Het is in dat kader essentieel dat de criteria voor de bepaling van de grond voor inbewaringstelling duidelijk zijn vastgelegd in een dwingende handeling waarvan de toepassing voorzienbaar is.

Het EU-Hof oordeelt dat een algemeen criterium inzake het risico dat de daadwerkelijke uitvoering van de verwijdering wordt ondermijnd, niet voldoet aan de vereisten van duidelijkheid, voorzienbaarheid en bescherming tegen willekeur. Door het gebrek aan precisie van een dergelijk criterium, meer bepaald wat betreft de elementen die de bevoegde nationale autoriteiten in aanmerking moeten nemen om te beoordelen of het risico waarop het berust al dan niet aanwezig is, kunnen de betrokken personen niet met de vereiste mate van zekerheid voorzien in welke gevallen ze in bewaring zouden kunnen worden gesteld. Om dezelfde reden biedt een dergelijk criterium die personen geen passende bescherming tegen willekeur.

HvJ EU, 6 oktober 2022, C-241/21

Bron: www.ecer.minbuza.nl

Laatste nieuws