De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 november 2015 geoordeeld dat de Staatssecretaris van Veiligheid & Justitie bij het bieden van onderdak ('bed, bad, brood') in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL) van een uitgeprocedeerde vreemdeling mag eisen dat hij meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland. Dat is alleen anders in geval van bijzondere omstandigheden.
Bijzondere omstandigheden
Onderdak in VBL overeenkomstig verdragsrechtelijke verplichtingen
De Centrale Raad van Beroep heeft eveneens op 26 november 2015 beslist dat de gemeente Amsterdam opvang mag weigeren aan uitgeprocedeerde vreemdelingen en hen voor onderdak mag verwijzen naar een VBL. Geoordeeld is dat verblijf in een VBL niet strijdig is met de verdragsrechtelijke verplichting om opvang te bieden.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak is er vanuit verdragsrechtelijk perspectief een sluitend stelsel van opvang is ontstaan, aldus de Centrale Raad. De gemeente mag ervan uitgaan dat een uitgeprocedeerde vreemdeling gebruik kan maken van de opvang in een VBL. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak volgt dat het in beginsel voor risico van de vreemdeling komt als hij niet meewerkt aan zijn vertrek. De staatssecretaris moet er echter wel rekening mee houden dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen waarbij hij niet van de vreemdeling mag verlangen dat hij meewerkt aan zijn vertrek. Zulke bijzondere omstandigheden doen zich voor zolang blijkt dat de vreemdeling vanwege zijn geestelijke gesteldheid niet kan overzien dat als hij niet meewerkt hij geen onderdak krijgt van de staatssecretaris. In lijn met zijn eerdere rechtspraak heeft de Centrale Raad beslist dat de mogelijkheid tot verblijf in een VBL, waarbij verdragsrechtelijke verplichtingen worden gerespecteerd, meebrengt dat er geen noodzaak is voor Wmo-opvang door de gemeente. Het is de taak van de staatssecretaris om in een uitzonderlijk geval te beoordelen of er reden is om geen meewerkverplichting te verbinden aan de toegang tot de VBL.
Hierdoor vervalt de noodzaak tot de Wmo-rechtspraak, waarin de destijds bestaande lacune werd gedicht in het opvangrecht voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Volgens de Centrale Raad is er uitgaande van de huidige stand van zaken en regels geen reden meer om opvangvoorzieningen, zoals de Amsterdamse bed-bad-broodvoorziening van december 2014, nog langer aan te merken als Wmo-opvang. Deze gemeentelijke regelingen zijn immers speciaal bestemd voor uitgeprocedeerde vreemdelingen, die op grond van het koppelingsbeginsel geen aanspraak hebben op voorzieningen en voor wie de staatssecretaris verantwoordelijk is. De Centrale Raad zal gelet op deze ontwikkeling niet langer recht spreken in zaken over na 31 december 2014 door gemeenten genomen primaire besluiten ter uitvoering van buiten de Wmo vallende gemeentelijke opvangregelingen voor uitgeprocedeerde vreemdelingen.
Bron: www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RVS:2015:3415, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, ECLI:NL:CRVB:2015:3834