In twee uitspraken over de kinderopvangtoeslag komt de grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 maart 2023 tot de conclusie dat er bij de Wet kinderopvang geen bijzondere omstandigheden zijn die de wetgever bij het vaststellen van de wet niet heeft verdisconteerd.

De Wet kinderopvang bepaalt dat ouders kinderopvangtoeslag met een terugwerkende kracht van maximaal drie maanden kunnen aanvragen. In deze rechtszaken voerden de ouders aan dat zij die beperking in tijd niet terecht vinden. Ze vinden dat ze aan alle voorwaarden voor toeslag voldoen en willen alsnog toeslag over een langere periode. De grote kamer komt tot het oordeel dat de Wet kinderopvang hieraan in de weg staat. De wet is duidelijk en kent geen ‘ventiel’. En de wet is zo dwingend geformuleerd dat er geen ruimte is voor een belangenafweging.

Wetgever heeft gevolgen bedoeld en voorzien

De essentie van een dwingend geformuleerde wettelijke termijn, zoals de driemaandentermijn in de Wet kinderopvang, is dat ouders bij een te late aanvraag hun rechten verspelen, ook als zij daarvan financieel nadelige gevolgen ondervinden. Die essentie kan de wetgever bij het vaststellen van deze termijn in de wet niet zijn ontgaan. Naar het oordeel van de grote kamer moet daarom worden aangenomen dat de wetgever deze gevolgen heeft bedoeld en voorzien. Hoe dit uitpakt in andere zaken als de bestuursrechter wél tot de conclusie komt dat de wetgever de gevolgen van de toepassing van een wettelijke bepaling niet kan hebben bedoeld of voorzien, moet worden afgewacht.

Conclusie AG

Voorafgaand aan de uitspraken vroeg de grote kamer een conclusie aan staatsraad advocaat-generaal (AG) Snijders over toetsen van de wet aan het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie AG: ECLI:NL:RVS:2022:1441

ECLI:NL:RVS:2023:772

ECLI:NL:RVS:2023:852

Bron: www.raadvanstate.nl

Laatste nieuws