Het gerechtshof Den Haag heeft op 25 maart 2025 bepaald dat de woonsituatie van twee omwonenden van intensieve veehouderijen extreem slecht en in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Daarom moet de Staat hier nu wat aan doen en hun schade vergoeden. De vorderingen van de overige eisers zijn afgewezen.
Eisers zijn woonachtig (geweest) in de directe omgeving van intensieve veehouderijen. Volgens eisers vormt geuroverlast van die veehouderijen een ernstige aantasting van hun woongenot en een mogelijke bedreiging van hun gezondheid. Zij verwijten de Staat dat hij hun grondrecht op ongestoord woongenot onvoldoende beschermt en hun belangen verwaarloost ten gunste van de economische belangen van de (intensieve) veehouderijen. Daarmee schendt de Staat zijn verplichtingen die voortvloeien uit art. 8 EVRM. Zij willen dat de Staat maatregelen treft die ervoor zorgen dat de landelijke en lokale geurnormen niet meer worden overschreden en dat er een einde komt aan de geuroverlast. Ook willen zij dat de Staat hun schade als gevolg van de geuroverlast vergoedt. De rechtbank heeft de vorderingen deels toegewezen (ECLI:NL:RBDHA:2022:9119).
Uitspraak gerechtshof
Het hof komt ook tot een gedeeltelijke toewijzing, zij het in een wat beperktere mate. Het hof is van oordeel dat uit art. 8 EVRM volgt dat bij een geurbelasting vanaf 25 odour units per kubieke meter lucht op de Staat de positieve verplichting rust om maatregelen te treffen om daar iets aan te doen. De Staat heeft weliswaar een ruime beoordelingsvrijheid bij de keuze van de maatregelen, maar mag bij zeer extreme gevallen niet wachten met het treffen van maatregelen. Het hof stelt bij twee van de eisers vast dat de stank in hun woonsituatie zodanig extreem slecht is dat in hun situatie niet gewacht had mogen worden met het nemen van concrete maatregelen. In hun situatie oordeelt het hof dat de Staat hen niet de (in art. 8 EVRM vereiste) effectieve bescherming heeft geboden doordat de Staat geen concrete passende maatregelen heeft getroffen. Voor de andere eisers heeft het hof dat niet kunnen vaststellen. Aangezien een van de twee eisers inmiddels is verhuisd doordat overheidsmaatregelen dit mogelijk hebben gemaakt, heeft de Staat tegenover die persoon in zoverre aan zijn verplichtingen voldaan. Voor mogelijke schadevergoeding verwijst het hof de zaak van beide eisers naar de schadestaatprocedure. Het hof wijst de vorderingen van de overige eisers af, onder meer bij gebrek aan concrete gegevens.
Bron: www.rechtspraak.nl