Uit onderzoek naar contraterrorismewetten (CT-wetten) blijkt dat de strafrechtelijke wetten goed lijken te werken, maar bestuursrechtelijke wetten niet goed aan te sluiten op de realiteit en de behoeften van gemeenten. Dat concluderen onderzoekers van de Universiteit Leiden en onderzoeksbureau BBSO in een op 25 september 2023 gepubliceerd onderzoek. In opdracht van WODC brachten de onderzoekers de samenhang in kaart tussen de verschillende CT-wetten en hoe deze in de praktijk worden ervaren.
Het onderzoek wijst uit dat de huidige contraterrorismewetgeving sterk nationaal is georiënteerd. In de praktijk van ministeries en uitvoeringsorganisaties zoals de politie, AIVD en OM, is de ervaring dat er genoeg wetten zijn om terrorisme het hoofd te bieden. Dat geldt in het bijzonder voor het strafrecht waarmee ze in een vroeg stadium kunnen optreden tegen potentiële terroristen. Lokaal ligt de nadruk vooral op preventie en op het signaleren en voorkomen van radicalisering. Daarvoor zetten gemeenten vaak buurtwerkers en sociale interventies in. Over de toegevoegde waarde van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) bestaat op lokaal niveau enige aarzeling. Met deze wet kan een gemeente bijvoorbeeld een meldplicht of een gebieds-, contact- of uitreisverbod opleggen aan personen waarvan de gedragingen in verband kunnen worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. In de praktijk gebruiken gemeenten toch vooral de Gemeentewet of de Vreemdelingenwet om een gebiedsverbod of meldplicht op te leggen. Dat heeft onder andere te maken met de hoeveelheid papierwerk die ze moeten aanleveren bij de NCTV voor toepassing van een maatregel uit de Twmbt.
Eenzijdige focus op jihadistisch terrorisme
Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat het beeld van terrorisme, zoals dat bestond bij de totstandkoming van de verschillende CT-wetten, eenzijdig is. Terrorisme lijkt gelijk te worden gesteld met jihadistisch extremisme. Uit het dreigingsbeeld 2023 van de NCTV komen dreigingen niet alleen uit de hoek van jihadistische organisaties, maar ook vanuit (rechts-)extremistisch hoek en vanuit het zogenoemde ‘maatschappelijk ongenoegen’. Vanuit de praktijk wordt ook gewezen op de steeds groter wordende rol van het online verspreiden van extremistisch gedachtengoed, en in het vinden van en samenwerken met gelijkgestemden. Een aantal respondenten vraagt zich af of de bestaande CT-bevoegdheden voldoende mogelijkheden bieden om ook in het online domein vroegtijdig risico’s te kunnen signaleren en - waar nodig - in te grijpen.
Samenhang wetten in de praktijk geen aandachtspunt
Het onderzoek maakt duidelijk dat er in juridisch opzicht verschillende vragen worden gesteld bij de samenhang binnen en tussen verschillende contraterrorismewetten. Toch worden deze vragen in de praktijk niet meteen herkend. Als ze al worden herkend, worden ze soms anders gewaardeerd. Zo worden juridisch bijvoorbeeld vragen gesteld bij het feit dat strafrechtelijk ingrijpen sterk is vereenvoudigd: de opsporingsdrempel is verlaagd en daarnaast zijn bestaande strafbare voorbereidingshandelingen uitgebreid. In de praktijk wordt dit juist als belangrijk en zeer bruikbaar ervaren. Wel worden er vanuit de praktijk vragen gesteld over waarom sommige delicten - zoals opruiing, training voor terrorisme en werven voor de gewapende strijd - op dit moment niet als terroristisch misdrijf zijn aangewezen. Daarvoor zou uit oogpunt van de aanpak van terrorisme wel aanleiding bestaan.
Inzicht in Samenhang - Een evaluatie van de Nederlandse contraterrorismewetgeving
Bron: www.wodc.nl