De Europese Commissie heeft op 1 februari 2023 een verslag uitgebracht aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging in de lidstaten van Richtlijn (EU) 2016/1919 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel.

De doelstelling van deze richtlijn is om het recht op een eerlijk proces in strafprocedures te versterken door gemeenschappelijke minimumvoorschriften inzake het recht op rechtsbijstand vast te leggen. De richtlijn is van toepassing in 25 lidstaten. Op grond van protocollen 21 en 22 is de richtlijn niet bindend voor respectievelijk Ierland en Denemarken.

De richtlijn moest uiterlijk op 25 mei 2019 zijn omgezet in nationaal recht. Op die datum hadden Duitsland, Griekenland, Kroatië en Malta de Commissie nog niet in kennis gesteld van alle nodige maatregelen. In juli 2019 zijn tegen deze lidstaten inbreukprocedures uit hoofde van artikel 258, VWEU ingeleid wegens verzuim om hun omzettingsmaatregelen mee te delen. Inmiddels hebben alle vier landen aan de verplichting voldaan en zijn de inbreukprocedures afgesloten.

Bevindingen

De Commissie constateert dat lidstaten een verschillende aanpak hanteren bij de omzetting van de richtlijn. Sommige hebben specifieke wetgevingsmaatregelen ingevoerd waarmee de bij de richtlijn verleende rechten uitdrukkelijk zijn omgezet, naast andere wetgevings- of praktische uitvoeringsmaatregelen. Andere waren van opvatting dat hun bestaande maatregelen al grotendeels in overeenstemming waren met de vereisten van de richtlijn en hebben geen specifieke omzettingsmaatregelen vastgesteld.

Het ontbreken van uitdrukkelijke omzettingsbepalingen wordt soms, althans in zekere mate, verholpen met praktische uitvoeringsmaatregelen en jurisprudentie, maar dat is niet altijd het geval. In 22 lidstaten zijn de nationale bepalingen daardoor ontoereikend om volledig te voldoen aan een aantal belangrijke bepalingen van de richtlijn. Dit is met name het geval wanneer het toepassingsgebied van de nationale maatregelen beperkter is dan dat van artikel 2 van de richtlijn. Dat is bij 11 lidstaten het geval. Dit is ernstig omdat dit consequenties heeft wanneer verdachten in de zin van de richtlijn op nationaal niveau niet als zodanig worden erkend.

Uit de nalevingsbeoordeling zijn ook andere tekortkomingen in 22 lidstaten aan het licht gekomen, met name met betrekking tot de verplichting om rechtsbijstand te verlenen zonder onnodig uitstel en uiterlijk voordat de betrokkene wordt verhoord of vóór het verrichten van onderzoekshandelingen of handelingen voor het vergaren van bewijsmateriaal.

De Commissie kondigt aan dat alle passende maatregelen zullen worden genomen om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen, onder meer door inbreukprocedures in te leiden overeenkomstig artikel 258 VWEU.

Bron: Verslag van de Europese Commissie van 1 februari 2023, COM (2023) 44 final

Laatste nieuws