De Grote Kamer van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft beslist dat Deense integratie-eisen voor gezinsmigranten in strijd zijn met het verbod van discriminatie. Het Hof schept meer duidelijkheid over de ruimte die lidstaten hebben om integratievoorwaarden te stellen aan gezinsmigranten.
De zaak Biao tegen Denemarken gaat over de Deense voorwaarden voor gezinshereniging, in het bijzonder het bindingsvereiste en de 28-jaarsregel. Het bindingsvereiste houdt in dat de gezinsleden samen meer banden moeten hebben met Denemarken dan met een ander land. De 28-jaarsregel vormt een uitzondering op het bindingsvereiste voor Denen die al 28 jaar of langer de Deense nationaliteit hebben. Het bindingsvereiste werd in 2000 ingevoerd om te voorkomen dat gezinsmigratie tot integratieproblemen zou leiden. De overheid wil dit vereiste echter niet tegenwerpen aan Deense expats, die tijdens hun verblijf in het buitenland zijn getrouwd en met hun buitenlandse partner willen terugkeren naar Denemarken. Daarom werd in 2004 de 28-jaarsregel ingevoerd.
De Kamer van het EHRM die de zaak in 2014 behandelde was verdeeld over de vraag of Denen van buitenlandse afkomst door deze voorwaarden werden gediscrimineerd. Een meerderheid van vier van de zeven rechters was toen van oordeel dat er geen sprake was van discriminatie. De overige drie rechters kwamen tot de tegenovergestelde conclusie.
Na het arrest uit 2014 werd de zaak, op verzoek van klagers, doorverwezen naar de Grote Kamer van het EHRM die op 24 mei 2016 besliste dat de Deense wetgeving wél discrimineert.
In de eerste plaats acht de Grote Kamer de effecten van de Deense regels beslissend voor de vraag of er sprake is van discriminatie. De Grote Kamer benadrukt dat het 28-jaars-criterium nadelig uitpakt voor Denen die de Deense nationaliteit niet door geboorte hebben gekregen, maar op latere leeftijd door naturalisatie. Dit zijn, aldus de Grote Kamer, vaak Denen van buitenlandse afkomst. Indirect is de afkomst van de verzoeker dus wel bepalend voor de vraag of gezinshereniging wordt toegestaan. Dit levert een etnisch onderscheid op, dat alleen toelaatbaar is als er zwaarwegende redenen voor bestaan die los staan van etnische afkomst.
Een tweede belangrijk argument dat de Grote Kamer de Deense overheid tegenwerpt is dat de regels over gezinshereniging gebaseerd zijn op stereotype denkbeelden over migranten en etnische minderheden. Bij het maken van de regels had de regering overwogen dat ‘het huwelijkspatroon’ van Denen van niet-Deense afkomst eraan bijdraagt dat zij, meer dan anderen, blijven steken in isolement en onaangepastheid ten aanzien van de Deense samenleving. De Grote Kamer wijst erop dat gegeneraliseerde aannames en vooroordelen geen rechtvaardiging kunnen vormen voor ongelijke behandeling van genaturaliseerde staatsburgers. Bovendien vindt de Grote Kamer de 28-jaars-regel niet geschikt om de mate van binding met Denemarken te bepalen, wanneer daarbij geen rekening wordt gehouden met andere factoren. Zo verbleef de heer Biao al meer dan tien jaar in Denemarken en had hij een zoon met de Deense nationaliteit.
Gevolgen voor Nederland?
De overwegingen uit het Biao-arrest zijn ook voor Nederland relevant. Zo maakt het arrest duidelijk dat een onderscheid naar nationale afkomst (Deens of niet-Deens) door het EHRM wordt aangemerkt als onderscheid naar etniciteit, waarvoor een zwaarwegende rechtvaardiging vereist is. Hetzelfde geldt wellicht voor het onderscheid tussen westerse en niet-westerse migranten, dat door Nederland bij de inburgering in het buitenland wordt gemaakt. In de tweede plaats zijn het vooral Nederlanders van buitenlandse afkomst die door de regels voor gezinshereniging worden belemmerd in hun huwelijks-keuze. Uit het arrest Biao blijkt dat het benadelen van migrantengroepen, ook door neutraal geformuleerde regels, niet is toegestaan zonder dat daarvoor een sterke rechtvaardiging bestaat. Bij de invoering van het inburgeringsexamen in het buitenland heeft de Nederlandse wetgever tenslotte, net als de Deense regering, overwogen dat de integratie in Nederland wordt belemmerd indien tweede-generatiemigranten een huwelijkspartner uit het land van herkomst halen. Uit het arrest Biao blijkt dat deze overweging geen rechtvaardiging vormt voor het beperken van gezinshereniging door Nederlanders van buitenlandse afkomst.
Bron: persbericht van het EHRM