De Hoge Raad heeft op 4 april 2025 geoordeeld dat de toelating van civiele advocaten uit het Caribisch deel van het Koninkrijk tot cassatieadvocaat bij de Hoge Raad moet worden geregeld. De Hoge Raad kwam tot dit oordeel nadat een advocaat die kantoor houdt in Bonaire tevergeefs had verzocht te worden toegelaten als advocaat bij Hoge Raad in burgerlijke zaken.
Op dit moment is het procederen bij de Hoge Raad door civiele advocaten uit het Caribische deel van het Koninkrijk nog niet mogelijk vanwege de verschillen in organisatie van de advocatuur en van de rechterlijke macht en maatschappelijke verschillen tussen het Caribische deel van het Koninkrijk en het Europese deel. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, CuraƧao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft geoordeeld dat sprake is van ongelijke behandeling, maar dat voor die ongelijke behandeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Het onderscheid is volgens het hof gerechtvaardigd omdat de advocatuur en de rechterlijke macht in Caribisch Nederland wezenlijk anders zijn georganiseerd dan in Europees Nederland en omdat er maatschappelijke verschillen bestaan. In cassatie voerde de advocaat onder meer aan dat de cassatieprocedure in Caribische zaken in hoofdlijnen hetzelfde is als in Europees-Nederlandse zaken. De advocaat-generaal heeft de Hoge Raad geadviseerd (ECLI:NL:PHR:2024:1328) de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof te vernietigen en de zaak naar dat hof terug te wijzen zodat het onder meer de verschillen in kwaliteits- en toezichtsnormen voor de advocatuur in zijn oordeel kan betrekken.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat ook civiele advocaten uit het Caribische deel van het Koninkrijk toegelaten zouden moeten kunnen worden als advocaat bij de Hoge Raad. Dat vergt nadere regelgeving door de Nederlandse Staat. De Staat heeft in de procedure naar voren gebracht dat daartoe in overleg met diverse partijen het stelsel van kwaliteits- en toezichtsnormen in het Caribische deel van het Koninkrijk nader moet worden uitgewerkt. Omdat de mogelijkheid van toelating van civiele advocaten uit het Caribische deel van het Koninkrijk als advocaat bij de Hoge Raad de aandacht heeft van de Staat en verschillende oplossingen denkbaar zijn om die toelating mogelijk te maken, ziet de Hoge Raad op dit moment geen aanleiding te oordelen dat de ongelijke behandeling ontoelaatbaar is. Het hof heeft dan ook volgens de Hoge Raad in deze zaak kunnen oordelen dat er door de verschillen in organisatie van de advocatuur en van de rechterlijke macht in Caribisch en Europees Nederland en de maatschappelijke verschillen, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor die ongelijke behandeling.
Bron: www.hogeraad.nl