Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft op 27 februari 2024 nieuwe prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EU over de Europese Tabaksrichtlijn. Volgens het CBb is de richtlijn die gaat over de maximumemissies van teer, nicotine en koolmonoxide in filtersigaretten, nog niet op alle punten duidelijk, vooral wat betreft de meetmethode.
De aanleiding voor deze zaken is het verzoek van de Stichting Rookpreventie Jeugd aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om op te treden tegen de tabaksfabrikanten. Volgens de Stichting krijgen rokers van filtersigaretten namelijk meer teer, nicotine en koolmonoxide binnen dan op grond van de richtlijn is toegestaan. De NVWA wees het verzoek af. De Stichting ging daartegen in beroep bij de rechtbank Rotterdam. In die procedure stelde de rechtbank vragen aan het Hof over de richtlijn. Na het arrest van 22 februari 2022 van het HvJ EU (ECLI:EU:C:2022:101), gaf de rechtbank de NVWA opdracht om op te treden (ECLI:NL:RBROT:2022:9297). De tabaksfabrikanten waren het hier niet mee eens en stelden hoger beroep in bij het CBb. De Stichting deed dat ook.
Arrest CBb
Het CBb oordeelt dat na het eerdere arrest van het Hof van 22 februari 2002 nog onduidelijk is op welke wijze de emissies moeten worden gemeten. Een van de vragen daarbij is of er in de meetmethode rekening mee moet worden gehouden dat bij het roken van een sigaret de ventilatiegaatjes in het filter worden afgedekt door de vingers en lippen van de roker. Door de onduidelijkheid over de meetmethode is niet met zekerheid vast te stellen of de filtersigaretten de maximumemissies overschrijden. Ook is onduidelijk of er voldoende wettelijke grond is om op basis van een eventuele nieuwe meetmethode op te treden tegen de tabaksfabrikanten en of er in dat geval aanspraak bestaat op een overgangstermijn. De partijen in deze zaken mochten reageren op een conceptversie van de vragen. Het CBb verzoekt het Hof van Justitie bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de volgende vragen:
- Moet artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2014/40/EU zo worden uitgelegd dat de niet in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde ISO-normen zonder uitzondering niet kunnen worden tegengeworpen aan particulieren, waaronder de Stichting, dus ook niet als die particulier deze normen heeft kunnen inzien en deze normen (tegen betaling) heeft kunnen verkrijgen?
- Moet het niet aan een particulier kunnen tegenwerpen van artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2014/40/EU, voor zover deze bepaling verwijst naar niet in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde ISO-normen, worden begrepen als: het niet mogen onthouden van het recht op handhaving van de in artikel 3, eerste lid, van de richtlijn vastgestelde maximumemissieniveaus voor teer, nicotine en koolmonoxide?
- Moet de aanduiding “gebruikt zoals beoogd” in de definitiebepaling van “emissies” in artikel 2, onder 21, van richtlijn 2014/40/EU zo worden uitgelegd dat het menselijk rookgedrag zoveel mogelijk wordt benaderd, in welk geval bij het meten rekening zou moeten worden gehouden met het in ieder geval gedeeltelijk afdekken van de ventilatiegaatjes in het filter van de sigaret en/of het rookvolume en de rookfrequentie, of wordt hiermee alleen gedoeld op de wijze van consumptie van sigaretten via een proces van verbranding?
- Indien de in artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2014/40/EU genoemde ISO-normen gelet op het antwoord op vraag 3 niet geschikt zijn voor het meten van de emissieniveaus:
brengt het met richtlijn 2014/40/EU mede beoogde doel van een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid, met name voor jongeren, dan mee dat het rechtszekerheids- en het lex certa-beginsel er niet aan in de weg staan dat een alternatieve meetmethode aan de tabaksfabrikanten wordt tegengeworpen?
Indien mede gelet op het rechtszekerheids- en het lex certa-beginsel vraag 4a bevestigend wordt beantwoord:
b.is het de lidstaten toegestaan om zelf, al dan niet tijdelijk, een alternatieve meetmethode vast te stellen of te hanteren en deze alternatieve meetmethode (ook) aan de tabaksfabrikanten tegen te werpen, en
c. hoe verhoudt het toepassen van een alternatieve meetmethode zich tot het met richtlijn 2014/40/EU mede beoogde doel van (maximum)harmonisatie en het beter laten functioneren van de interne markt? - Blijven, in het geval een alternatieve meetmethode moet worden toegepast, de maximumemissieniveaus van artikel 3, eerste lid, van richtlijn 2014/40/EU onverkort van toepassing?
Indien vraag 5a ontkennend wordt beantwoord:
b. is het de lidstaten toegestaan om zelf, al dan niet tijdelijk, alternatieve maximumemissieniveaus vast te stellen of te hanteren en deze (ook) aan de tabaksfabrikanten tegen te werpen, en
c. hoe verhoudt het toepassen van alternatieve maximumemissieniveaus zich tot het met richtlijn 2014/40/EU beoogde doel van (maximum)harmonisatie en het beter laten functioneren van de interne markt? - Als het de lidstaten is toegestaan om een alternatieve meetmethode vast te stellen of te hanteren en deze kan worden tegengeworpen aan de tabaksfabrikanten, brengt het door richtlijn 2014/40/EU mede beoogde doel van een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid, met name voor jongeren, in combinatie met artikel 23, tweede lid, van de richtlijn in dat geval met zich dat de sigaretten die in Nederland in de handel zijn van de markt moeten worden gehaald, zolang er nog geen nieuwe meetmethode is vastgesteld en zodoende niet kan worden vastgesteld of de sigaretten bij beoogd gebruik voldoen aan de maximumemissieniveaus?
Indien vraag 6a bevestigend wordt beantwoord:
b. hebben de tabaksfabrikanten in dat geval aanspraak op een overgangsperiode? - Indien een alternatieve meetmethode is vastgesteld of wordt gehanteerd, al dan niet in combinatie met alternatieve maximumemissieniveaus, hebben de tabaksfabrikanten in dat geval aanspraak op een overgangsperiode gedurende welke zij zich kunnen richten op die alternatieve meetmethode en eventueel alternatieve maximumemissieniveaus?
Bron: www.rechtspraak.nl