Het HvJ EU heeft zich op 16 november 2022 (T-469/20) uitgesproken over de vraag of het compenseren van kolencentrales die moeten stoppen neerkomt op staatssteun en dus gemeld moet worden in Brussel. Nederland vindt van niet, maar de Europese Commissie wilde zich er tot nog toe niet over uitspreken.

Bij wet van 11 december 2019 heeft Nederland het gebruik van steenkool voor de productie van elektriciteit verboden. Dit verbod gaat uiterlijk op 1 januari 2030 in. Na de inwerkingtreding van deze wet is aan vier van de vijf steenkoolcentrales die in Nederland actief zijn, een overgangsperiode van toegekend om hen in staat te stellen de gedane investeringen terug te verdienen, zich aan te passen aan een andere grondstof of zich op de sluiting voor te bereiden. De centrale Hemweg 8, die geen biomassa verbrandde, geen hernieuwbare energie produceerde en een lager rendement dan de vier andere steenkoolcentrales had, was daarentegen verplicht om eind 2019 te sluiten. De Nederlandse overheid keerde € 52,5 miljoen uit aan het energiebedrijf Vattenfall als compensatie voor de verplichte sluiting. Nederland was tegen zijn zin verplicht om in Brussel goedkeuring te vragen voor deze uitkering, omdat die mogelijk als staatssteun beschouwd zou worden. De Europese Commissie verklaarde de betrokken maatregel verenigbaar met de interne markt, zonder evenwel te hebben onderzocht of deze maatregel een voordeel toekende aan de exploitant van de centrale Hemweg 8 en dus staatssteun vormde.

Arrest HvJ EU
Om te beginnen verwerpt het Gerecht de exceptie van niet-ontvankelijkheid waarmee de Commissie aanvoert dat het bestreden besluit voor Nederland geen bindende rechtsgevolgen heeft. Ook al werd in het bestreden besluit geen uitspraak gedaan over de vraag of de betrokken nationale maatregel staatssteun vormde, dit besluit had tot gevolg dat deze maatregel werd goedgekeurd. Aldus heeft de Commissie met de vaststelling van dit besluit besloten het door haar ingeleide eerste onderzoek te beëindigen en impliciet geweigerd de formele onderzoeksprocedure te leiden. Zij heeft dus een definitief standpunt ingenomen over de verenigbaarheid van de betrokken maatregel met de interne markt. Dit brengt bindende rechtsgevolgen mee.
Het Gerecht verklaart het beroep dus ontvankelijk, zonder dat hoeft te worden onderzocht of de bindende rechtsgevolgen van het bestreden besluit de belangen van Nederland kunnen aantasten. Vervolgens onderzoekt het Gerecht de grieven van Nederland dat de Commissie, door de betrokken maatregel verenigbaar met de interne markt te verklaren zonder zich uit te spreken over de vraag of deze maatregel als staatssteun moet worden aangemerkt, haar bevoegdheden heeft overschreden en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden. Het Gerecht oordeelt dat de Commissie, door in het bestreden besluit de betrokken maatregel verenigbaar met de interne markt te verklaren, zonder zich eerst uit te spreken over de vraag of deze maatregel steun vormt, haar bevoegdheden heeft overschreden. Zij heeft bovendien ook het rechtszekerheidsbeginsel geschonden, aangezien het voor Nederland onmogelijk was om op basis van het bestreden besluit zijn rechten en plichten nauwkeurig te kennen. Om deze redenen wijst het Gerecht het beroep toe en verklaart het het bestreden besluit nietig, zonder uitspraak te doen over de andere door Nederland aangevoerde middelen.

HvJ EU, 16 november 2022, T-469/20

Bron: www.curia.europa.eu

Laatste nieuws