Het voorstel voor de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS) geeft overheidsorganisaties én private partijen zeer ruime bevoegdheden om persoonsgegevens met elkaar te delen. Dit kan grote gevolgen hebben voor mensen die, al dan niet terecht, ‘op het verkeerde lijstje’ terechtkomen. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) roept de Eerste Kamer daarom op dit wetsvoorstel in de huidige vorm niet aan te nemen.

Op verzoek van de Eerste Kamer bracht de AP dit advies uit. Het huidige wetsvoorstel is al aangenomen door de Tweede Kamer. Het voorkomen en bestrijden van ernstige en ondermijnende criminaliteit is dermate belangrijk dat ook voor de AP vaststaat dat hiervoor ingrijpende inbreuken op het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens noodzakelijk kunnen zijn. Niettemin heeft de AP in 2019 ook al kritisch geadviseerd over

zowel een eerste conceptwetsvoorstel voor de WGS als over een aangepast concept en is dat over het huidige voorstel nog steeds. Verdere aanpassingen zijn dringend noodzakelijk om uitholling van beginselen (met name de onschuldpresumptie, doelbindingsbeginsel, transparantiebeginsel en het beginsel van dataminimalisatie) en daarmee Kafkaëske toestanden voor grote aantallen mensen, te voorkomen.

 

Het wetsvoorstel

Het gewijzigd wetsvoorstel strekt er primair toe de verwerking van persoonsgegevens door vier bestaande samenwerkingsverbanden (het Financieel Expertisecentrum (FEC), de Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV), de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en de Zorg- en Veiligheidshuizen (ZVH’s) van een adequate juridische basis te voorzien. Dit brengt onder meer mee dat gegevens effectiever tussen alle deelnemers van een verband kunnen worden gedeeld ten behoeve van gezamenlijke analyse. Nu moet de noodzaak en grondslag voor verstrekking vaak per deelnemer worden vastgesteld. Ook wordt met het voorstel een groot aantal wettelijke geheimhoudingsplichten doorbroken. Daarnaast geeft het voorstel de mogelijkheid om een samenwerkingsverband bij algemene maatregel van bestuur te regelen als bij amvb de doeleinden worden omschreven die passen binnen het raamwerk van hoofdstuk 3 van het voorstel. Aan drie van de viersamenwerkingsverbanden kunnen naast overheidsinstanties ook private partijen participeren en zodoende is publiek private samenwerking mogelijk.

 

Niet voldoen aan evenredigheidstoets

Het voorstel leidt tot een ernstige beperking van het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens omdat het gaat om zeer veel (vaak bijzondere en ‘gevoelige’) persoonsgegevens met vele verwerkingen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor betrokkenen. Voor het doel van het voorkomen en bestrijden van bepaalde ernstige criminaliteit kunnen vergaande beperkingen van het grondrecht gerechtvaardigd zijn. Dat neemt niet weg dat het voorstel op onderdelen in strijd komt met de eisen die voortvloeien uit het grondrecht van bescherming van persoonsgegevens. Verschillende bepalingen gaan namelijk verder dan strikt noodzakelijk en/of bevatten onvoldoende duidelijke en nauwkeurige regels en/of onvoldoende procedurele en materiële waarborgen.

De volgens de AP noodzakelijke aanpassingen zien vooral op:

- de noodzaak van de samenwerkingsverbanden FEC, RIEC’s en iCOV beter motiveren in het licht van bestaande en aangekondigde maatregelen, met name het plan van aanpak witwassen, en doublures in de doelstellingen van de verbanden, omdat inbreuken op het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens alleen gerechtvaardigd zijn als zij noodzakelijk zijn;

- schrappen van de subsidiaire doelstellingen van het iCOV van het innen van overheidsvorderingen die oninbaar dreigen te worden en het uitoefenen van toezicht op een goede werking van de markt omdat het belang van deze doelen niet dragend is gemotiveerd en zodoende niet in balans is met de vergaande inbreuk op het grondrecht van betrokkenen;

- preciseren van risico’s met betrekking tot ‘andere ernstige vormen van criminaliteit’ als doelstelling van het FEC omdat anders het risico bestaat dat dit verband ook wordt gebruikt voor het opsporen en bestrijden van minder ernstige vormen van criminaliteit waardoor de vereiste balans tussen het doel en de inbreuk zoek is;

- duidelijke regels over wanneer de verbanden in actie mogen komen omdat anders het risico bestaat dat iedere burger door de mangel van de samenwerkingsverbanden wordt gehaald hetgeen vergaande consequenties kan hebben voor betrokkene;

- duidelijke regeling in de wetgeving zelf over uitzonderingen op de rechten van betrokkenen en meer transparantie om te voorkomen dat betrokkene wordt geconfronteerd met een ‘black box’;

Daarnaast:

- schrappen van de mogelijkheid van aanwijzing van nieuwe samenwerkingsverbanden bij amvb omdat artikel10 van de Grondwet meebrengt dat belangrijke regels over de bescherming van persoonsgegevens (zoals welke samenwerkingsverbanden, voor welke doelen en met welke (private) deelnemers) door de wetgever zelf dienen te worden vastgesteld en niet mag worden overgelaten aan de regering.

 

De AP onderschrijft dat het verwerken van persoonsgegevens door samenwerkingsverbanden ten behoeve van het beter bestrijden van bepaalde vormen van ernstige of ondermijnende criminaliteit noodzakelijk kan zijn. Voor zover dat het geval is, is het ook aangewezen dit adequaat en in belangrijke mate in de wet zelf te regelen. Het voorstel in zijn huidige vorm is daarvoor echter onvoldoende. Naar het zich laat aanzien beoogt het voorstel de (opsporings)praktijk op onderdelen veel ruimte te geven. Te ruime bepalingen keren zich echter juist tegen de belangen van die praktijk. Mocht de Eerste Kamer deze wet in deze vorm aannemen, dan worden onder andere politie en justitie geconfronteerd met de onzekerheid van wetgeving die op onderdelen kan leiden tot onrechtmatige inbreuken op grondrechten van mensen en dan niet mag worden toegepast. De AP adviseert de Eerste Kamer dan ook om het wetsvoorstel in zijn huidige vorm dan ook niet aan te nemen.

 

Laatste nieuws