Iemand die verplicht moet deelnemen aan het alcoholslotprogramma kan daarnaast niet ook nog strafrechtelijk worden vervolgd. Dat heeft de Hoge Raad op 3 maart 2015 geoordeeld (ECLI:NL:HR:2015:434). Op 4 maart 2015 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ook nog eens dat het CBR helemaal geen alcoholslotprogramma meer mag opleggen (ECLI:NL:RVS:2015:622).

Deelname aan het alcoholslotprogramma (asp) wordt opgelegd bij een bestuurder van een auto die bij een controle een (veel) hoger alcoholgehalte in zijn adem of bloed heeft dan toegestaan. Verplichte deelname aan een asp houdt in:

  • Het op eigen kosten - 4000 tot 5000 euro - een alcoholslot in de auto laten zetten.
  • De intrekking van het oude rijbewijs en verstrekking van een nieuw gecodeerd rijbewijs waarmee alleen in een auto met alcoholslot kan worden gereden.
  • Het programma duurt twee jaar. 
  • Tussentijdse onderzoeken van de blaasresultaten zijn op kosten van de deelnemer
  • Het op eigen kosten - 4000 tot 5000 euro - een alcoholslot in de auto laten zetten.
  • De intrekking van het oude rijbewijs en verstrekking van een nieuw gecodeerd rijbewijs waarmee alleen in een auto met alcoholslot kan worden gereden.
  • Het programma duurt twee jaar. 
  • Tussentijdse onderzoeken van de blaasresultaten zijn op kosten van de deelnemer.

Bestuurlijke maatregel vs strafrecht

Het alcoholslotprogramma is een bestuurlijke maatregel die wordt opgelegd door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Een rechter komt hier niet aan te pas. Maar rijden onder invloed is ook strafbaar en daarom kunnen mensen die verplicht deelnemen aan het alcoholslotprogramma daarnaast ook strafrechtelijk worden vervolgd en gestraft. Daarbij kan ook de rijbevoegdheid worden beperkt.

De vraag in de zaak waarin de Hoge Raad oordeelde is of dat eigenlijk niet betekent dat deze mensen tweemaal worden gestraft voor hetzelfde feit. De Hoge Raad vindt dat de bestuurlijke maatregel van het alcoholslotprogramma erg lijkt op de situatie dat een rechter de betrokkene bestraft. Dat kan dus inderdaad worden gezien als een dubbele bestraffing. Daarom kan iemand die al moet deelnemen aan het alcoholslotprogramma niet ook nog strafrechtelijk worden vervolgd. Tot dat oordeel was het hof eerder ook gekomen.

Wordt iemand nu toch nog strafrechtelijk worden vervolgd dan moet het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in die vervolging.

De Hoge Raad wijst erop dat mensen die eerder zowel een alcoholslotprogramma kregen opgelegd als strafrechtelijk werden vervolgd wegens hetzelfde rijden onder invloed geen herziening van de veroordeling kunnen vragen.

 

Raad van State

Op 4 maart 2015 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bovendien dat het CBR helemaal geen alcoholslotprogramma meer mag opleggen. De Afdeling is van oordeel dat de regeling waarin het alcoholslotprogramma is opgenomen onverbindend is, omdat die in een substantieel aantal gevallen onevenredig kan uitwerken. De regeling houdt immers geen rekening met de uiteenlopende gevolgen van het programma voor verschillende personen en situaties.

 

Onevenredig

De Afdeling bestuursrechtspraak is van oordeel dat de minister van Infrastructuur en Milieu bij het opstellen van de regeling “de mogelijk ingrijpende gevolgen van de oplegging van het alcoholslotprogramma, die zich in de praktijk regelmatig voordoen, niet afdoende heeft afgewogen”. Het CBR moet een alcoholslotprogramma opleggen als aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan, zonder dat het daarbij rekening mag houden met de persoonlijke omstandigheden van de bestuurder. De regeling geeft het CBR evenmin ruimte om een individuele afweging te maken wanneer het alcoholslotprogramma in een concreet geval ingrijpende gevolgen heeft. Het verplicht opleggen van een alcoholslotprogramma leidt daarom in de praktijk tot ongelijkheid en willekeur, omdat het voor de één veel ernstiger gevolgen heeft dan voor de ander. Om die reden acht de Afdeling bestuursrechtspraak de bepaling waarin die verplichting is opgenomen, onverbindend. De Afdeling bestuursrechtspraak is zich ervan bewust dat zij de regeling in eerdere uitspraken wel verbindend heeft geacht, maar komt in deze uitspraak tot een ander oordeel. Uit het toenemend aantal zaken dat in de loop der tijd aan de Afdeling is voorgelegd, blijkt dat het “niet slechts gaat om incidentele gevallen, maar dat de onevenredigheid van het alcoholslotprogramma een structureel karakter heeft”. Maar “een rechterlijke uitspraak waarin de rechter blijk geeft van een gewijzigde rechtsopvatting is geen grond voor herziening”, aldus ook de Afdeling en ook het CBR is niet verplicht alle onherroepelijke alcoholslotprogramma’s opnieuw te bekijken. Als de minister een nieuwe regeling voor het alcoholslotprogramma wil opstellen, zal er een meer gedifferentieerde regeling moeten worden ontworpen of de kosten van een alcoholslotprogramma moeten substantieel naar beneden en ook de samenloop met het strafrecht zal daarbij moeten worden betrokken, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.

 

Laatste nieuws