De Staatssecretaris van JenV moet een afwijzing van een mvv-aanvraag op grond van onderscheid van nationaliteit bij inburgeringsvereiste in het buitenland beter motiveren. Dat blijkt uit een uitspraak van de rechtbank in Haarlem van 23 januari 2023.

Eiseres heeft de Ethiopische nationaliteit en heeft een mvv-aanvraag ingediend voor verblijf bij haar echtgenoot. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan het vereiste van het afleggen van het inburgeringsexamen in het buitenland. Eiseres voert aan dat in de Nederlandse regelgeving ten aanzien van het inburgeringsvereiste een onderscheid wordt gemaakt op basis van nationaliteit. Dit onderscheid is in strijd met artikel 14 van het EVRM. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat onderscheid op grond van nationaliteit slechts gemaakt mag worden als sprake is van ‘very weighty reasons’. Het door verweerder gemaakte onderscheid tussen Westerse landen en niet-Westerse landen voldoet niet aan dit criterium. Verweerder heeft toegelicht dat het verschil in behandeling is gelegen in het feit dat uit onderzoek is gebleken dat onderdanen van landen die niet van het inburgeringsvereiste zijn vrijgesteld meer problemen hebben om te integreren in de Nederlandse samenleving. Om de integratie te bevorderen heeft verweerder aan onderdanen van die landen het inburgeringsvereiste opgelegd. De rechtbank acht dit doel in beginsel legitiem. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder niet onderbouwd heeft gemotiveerd dat het inburgeringsvereiste een geschikt middel is om dit doel te bereiken. Verweerder heeft immers niet onderbouwd waaruit blijkt dat onderdanen van de landen die zijn vrijgesteld van het inburgeringsvereiste makkelijk in de Nederlandse samenleving integreren dan wel waaruit blijkt dat onderdanen van de landen die niet zijn vrijgesteld problemen bij het integreren ondervinden. Verweerder heeft verder niet onderbouwd welke kenmerken de onderdanen van de landen die niet zijn vrijgesteld van het inburgeringsvereiste gemeen hebben met elkaar waardoor problemen ontstaan met de integratie. Andersom heeft verweerder ook niet onderbouwd in hoeverre de landen die zijn vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, verschillend zijn van de landen die daarvan niet zijn vrijgesteld. Omdat het inburgeringsexamen voor het grootste deel bestaat uit het kunnen beheersen van de Nederlandse taal, heeft verweerder niet onderbouwd waarom een onderdaan van een land als Zuid-Korea, dat is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, geen hinder zal ondervinden bij de inburgering in Nederland ten opzichte van onderdanen uit Ethiopië die verondersteld worden daar wel hinder van te ondervinden.

ECLI:NL:RBDHA:2023:622

Bron: www.rechtspraak.nl

Laatste nieuws