In dat kort geding eiste de advocaat dat de deken stopt met het maken van inbreuk op zijn vrijheid van meningsuiting.
Deze advocaat zet zich in tegen het gebruik van kernwapens en staat vredesactivisten bij. In een strafzaak van een zo’n activist bij de Rechtbank Oost-Brabant heeft hij de rechters gewraakt. Zijn wrakingsverzoek is toen afgewezen. Vervolgens heeft de advocaat zich schriftelijk over de wrakingsrechters beklaagd bij de president van de rechtbank. Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat het Kernwapenarrest van de Hoge Raad juridisch en moreel misdadig is en dat rechters die daarmee instemmen, een keuze maken die uitsluitend door totaal verdorven lieden kan worden gemaakt. De wrakingsrechters zouden dus verdorven en schaamteloze lieden zijn, onpeilbaar leugenachtig zijn, integriteit missen en moreel en intellectueel corrupt zijn. De president van de rechtbank heeft bij de deken melding gemaakt van deze handelwijze. Deze heeft de advocaat een aantal malen uitgenodigd voor een gesprek maar de advocaat heeft geweigerd op de uitnodiging in te gaan en is deze procedure in kort geding begonnen. Hij vordert dat de deken wordt verboden om nadere stappen tegen hem te nemen in het kader van het advocatentuchtrecht. De advocaat is van mening dat de deken onrechtmatig handelt, doordat hij hem zonder enige wettelijke grondslag beperkingen oplegt in zijn meningsuitingen, daarmee handelent in strijd met artikel 7 van de Grondwet en met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Uitspraak hof
Het hof oordeelt dat de vrijheid van meningsuiting volgens artikel 7 van de Grondwet kan worden beperkt door een wet in formele zin. De advocatenwet is zo’n formele wet. De deken ontleent zijn bevoegdheid aan artikel 46 Advocatenwet. Dat artikel bevat een open norm, te weten dat de advocaat aan tuchtrechtspraak is onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze open norm is verduidelijkt in de eed, de gedragsregels en de jurisprudentie van de (centrale) raad van toezicht en daarmee voldoende kenbaar en duidelijk omschreven. Het hof mag op grond van artikel 120 van de Grondwet de Advocatenwet niet aan de Grondwet toetsen. Ook artikel 10 van het EVRM staat beperkingen op de vrijheid van meningsuiting toe, mits de beperking voldoende kenbaar is en de norm met voldoende precisie is geformuleerd. En dit laatste is naar het oordeel van het hof het geval. De conclusie van hof is dan ook dat het standpunt van de advocaat niet juist is en heeft zijn vordering daarom afgewezen.