A-G IJzerman heeft conclusie genomen in een zaak over twee als getuigen gehoorde belastingambtenaren, die zich beroepen op een verschoningsrecht. Twee bij het Hof als getuigen gehoorde belastingambtenaren gingen in cassatie tegen de afwijzing door (de fungerende voorzitter van) het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van het beroep op een verschoningsrecht dat door de getuigen is gedaan tijdens hun verhoren ter zitting van het Hof op 9 september 2014. De A-G betwijfelt of het op de weg van de Hoge Raad zou liggen voor gehoorde getuigen een eigen buitenwettelijke beroepsmogelijkheid te creëren binnen de fiscale procedure.
In deze cassatieprocedure doet zich de processuele bijzonderheid voor dat dit beroep in cassatie niet is gericht tegen de einduitspraak van het Hof, maar tegen een eerder in de Hofprocedure genomen (tussen)beslissing. Een tweede processuele bijzonderheid is dat dit beroep in cassatie niet, als gebruikelijk, is ingesteld door de Staatssecretaris of door de belanghebbende, maar door getuigen die zijn gehoord bij het Hof. Een en ander roept de processuele voorvraag op of dit beroep in cassatie ontvankelijk is. De A-G richt zich in zijn conclusie met name op die vraag.
De zaak
De Inspecteur heeft aan een erflater aanslagen en navorderingsaanslagen opgelegd vanwege het verzwegen hebben van een Luxemburgse bankrekening. Belanghebbenden, de erven, zijn daartegen opgekomen, stellende dat zo’n bankrekening er niet is geweest.
De Belastingdienst is op de hoogte gekomen van de (vermeende) bankrekening via een tipgever die tegen geldelijke vergoeding door de Belastingdienst informatie over een aantal buitenlandse bankrekeningen aan de Belastingdienst heeft gegeven. Dat is gedaan onder de voorwaarde dat de identiteit van de tipgever niet bekend wordt gemaakt.
Ter zitting in hoger beroep bij het Hof zijn twee door de Inspecteur meegebrachte belastingambtenaren als getuigen gehoord. Met een beroep op hun wettelijke geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 67 AWR en het daaraan door hen, als gesteld, ontleende verschoningsrecht, hebben de getuigen desgevraagd geweigerd de, bij hen bekende, naam van de tipgever te noemen.
Nadat de voorzitter de getuigen erop had gewezen dat hen volgens het Hof geen verschoningsrecht toekwam en zij dus tot antwoorden verplicht waren, heeft een van de getuigen verklaard dat hij geen mededeling mocht doen op instructie van het Ministerie van Financiën.
In cassatie stellen de getuigen dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld: 1- dat zij verplicht zijn te antwoorden op vragen naar de naam van de tipgever, 2- dat onherroepelijk vaststaat dat de naam van de tipgever vrijgegeven kan en moet worden en 3- dat aan hen terzake geen verschoningsrecht toekomt.
Conclusie A-G
De A-G meent dat uit de wetgeving en wetsgeschiedenis blijkt dat in belastingzaken de rechtsmiddelen van hoger beroep en beroep in cassatie alleen open staan tegen einduitspraken. Als zodanig is volgens de A-G niet aan te merken de ter zitting meegedeelde (tussen)beslissing van het Hof dat door de getuigen geen beroep kan worden gedaan op een verschoningsrecht en dat zij verplicht zijn om te antwoorden. Dat betekent zijns inziens dat het onderhavige beroep in cassatie reeds daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Daarbij komt volgens de A-G nog dat het belasting(proces)recht, anders dan het civiele recht, een gesloten stelsel van rechtsbescherming kent. Dat gesloten stelsel behelst mede een beperking tot de subjecten die bezwaar of beroep kunnen instellen. De A-G merkt op dat getuigen niet in de wet worden genoemd als bevoegd tot het instellen van beroep in cassatie.
Verder wijst de A-G erop dat in het belastingprocesrecht de rechtsmiddelen van bezwaar, beroep en volgende wettelijk ook zijn opengesteld voor bepaalde specifiek genoemde derden-belanghebbenden. Voor een getuige bestaat thans niet een dergelijke wettelijke uitzondering.
De A-G betwijfelt of het op de weg van de Hoge Raad zou liggen voor gehoorde getuigen een eigen buitenwettelijke beroepsmogelijkheid te creëren binnen de fiscale procedure. Volgens de A-G ligt het weinig in de rede dat de rechter zou overgaan tot uitbreiding van beroepsmogelijkheden buiten het gesloten stelsel van fiscale rechtsgangen in een richting die de wetgever zelf kennelijk niet is ingegaan.
De A-G acht het onderhavige beroep in cassatie dan ook niet-ontvankelijk. De vraag of aan deze belastingambtenaren ter zake van bekendmaking van de naam van de tipgever verschoningsrecht toekomt, zal de A-G inhoudelijk behandelen in een komende conclusie inzake het cassatieberoep van de getuigen tegen de (eind)uitspraak van het Hof.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van de getuigen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Conclusie van 29 april 2015, ECLI:NL:PHR:2015:546