Verouderde auteursrechtelijke privileges bij beslag en faillissement
Auteursrechten die toebehoren aan de maker de originaire rechthebbende zijn niet vatbaar voor beslag en blijven buiten schot bij faillissement. Dat is het systeem dat art. 2(3) van de Auteurswet (‘Aw’) en art. 21 Faillissementswet (‘Fw’) sinds 1912 (of eigenlijk al 1881) kennen. Het toenemend aantal faillissementen van de laatste jaren heeft de aandacht op deze vermogensrechtelijke ‘status aparte’ voor het auteursrecht gevestigd en duidelijk gemaakt dat dit een onhoudbare situatie is. Het economisch belang van auteursrechten is met de opkomst van Informatietijdperk en de media- en ICT-sector, enorm toegenomen en niet meer vergelijkbaar met het wereldbeeld van 1912. In het op 18 juni 2012 ingediende voorstel voor de ‘Wet auteurscontractenrecht’ is nu voorzien dat deze auteursrechtelijke privileges niet meer gaan gelden voor auteursrechten van werkgevers en rechtspersonen. Dat is een stap vooruit, maar die stap is niet groot genoeg. Nu de aanpak van faillissementsfraude en de bescherming van crediteuren door de minister ook hoog op de agenda is geplaatst, is afschaffing van deze beslag- en faillissementsexceptie voor het auteursrecht op zijn plaats.
Bewijsbeslissingen bij kantonrechters dubieus
Door de snelheid van kantonprocedures worden eigenlijk drie stappen van de bewijsprocedure in elkaar geschoven. Komen de bewijsbeslissing en de onschuldpresumptie hierdoor niet onder druk te staan? In dit artikel wordt een klein onderzoek beschreven dat met enkele scriptiestudenten werd uitgevoerd naar de gang van zaken tijdens strafrechtelijke kantonzaken. Studenten bezochten een vijftal rechtbanken, gewapend met checklisten waarop zij konden aangeven of de voorschriften van het strafprocesrecht werden gevolgd, op welke manier de verdachten en de officier van Justitie werden benaderd en hoe er omgegaan werd met alternatieve scenario’s van de verdediging. Zij stuitten op enkele verontrustende afwegingsfouten.
Straftoemeetkunde
Bij nadere bestudering blijkt het Wetboek van Strafrecht met een tamelijk consistente meetlat delicten van strafdreigingen te voorzien. De koppeling tussen de straffen op het gronddelict en die op de naar gevolg gekwalificeerde varianten lijkt echter tamelijk willekeurig.
De versterking van de positie van de rechter-commissaris en de verslechtering van de positie van de verdediging
Onbedoeld neveneffect
Op 1 januari 2013 is de Wet versterking positie rechter-commissaris in werking getreden (Stb. 2012, 408)). In deze wet zijn het gerechtelijk vooronderzoek en de mini-instructie afgeschaft en is daarvoor in de plaats gekomen het onderzoek door de rechter-commissaris (Stb. 2011, 600). De wet lijkt echter een onbedoeld, negatief neveneffect te hebben voor de verdediging, en wel in de situatie waarin een zaak ex art. 316 Sv door de zittingsrechter voor nader onderzoek naar de rechter-commissaris is verwezen.
Op 1 januari 2013 is de Wet versterking positie rechter-commissaris in werking getreden (Stb. 2012, 408)). In deze wet zijn het gerechtelijk vooronderzoek en de mini-instructie afgeschaft en is daarvoor in de plaats gekomen het onderzoek door de rechter-commissaris (Stb. 2011, 600). De wet lijkt echter een onbedoeld, negatief neveneffect te hebben voor de verdediging, en wel in de situatie waarin een zaak ex art. 316 Sv door de zittingsrechter voor nader onderzoek naar de rechter-commissaris is verwezen.
Eerder verschenen
NJB 6 (2013)
8 februari 2013
NJB 5 (2013)
1 februari 2013
NJB 4 (2013)
25 januari 2013
NJB 3 (2013)
18 januari 2013
NJB 2 (2013)
11 januari 2013