Wilders II: Het onverdraagzaamheidscriterium toegepast door de Hoge Raad
Of hoe de weerbare democratie het strafrecht binnentreedt
Met het Wilders II-arrest heeft de Hoge Raad een verdere invulling gegeven aan het in het Felter-arrest geïntroduceerde onverdraagzaamheidscriterium. Helder is nu dat dit criterium geactiveerd wordt wanneer er sprake is van beledigende uitlatingen specifiek gericht tegen een minderheidsgroep. Dergelijke uitlatingen, in de specifieke wijze waarop deze gedaan werden in Wilders II, dienen binnen het toetsingskader van artikel 137c (en d) Sr als ‘onnodig grievend’ te worden beoordeeld. Een politicus verliest daarmee de bescherming die de disculperende context van het maatschappelijke debat hem of haar normaal gesproken kan bieden. In diezelfde beweging heeft de Hoge Raad de artikelen 137c en 137d Sr nu nog duidelijker in de sfeer van de weerbare democratie getrokken, dat wil zeggen: als bepalingen (mede) ter verdediging van de democratische rechtsstaat.
Beschadigd vertrouwen herstellen
Handvatten voor de schadevergoedingspraktijk
Hoe kan de overheid zich in situaties van gefaciliteerde schade het beste opstellen? Op basis van een breed literatuuronderzoek over het bevorderen van vertrouwen in de overheid alsmede over de behoeften van gedupeerden tijdens een proces van schadeafhandeling, is de auteur in haar proefschrift gekomen tot een theoretisch kader van vertrouwenwekkend schadebeleid. In dit artikel staat zij stil bij de daaruit als relevant naar voren gekomen principes en beleidsinstrumenten aan de hand van voorbeelden uit het onderzoek. De doelstelling is om lezers, met name juristen en beleidsmakers die betrokken zijn bij het opstellen en uitvoeren van schadevergoedingen en schaderegelingen van overheidswege in brede zin, kennis te laten nemen van dit kader, dat beoogd is als handvat voor de praktijk.
Waarborgen voor een veilig werk- en leerklimaat voor toekomstige artsen
Werken en leren kan alleen in een veilige omgeving en dat geldt in het bijzonder voor artsen in opleiding omdat zij niet alleen vakbekwaam moeten worden, maar verantwoorde zorg moeten leveren aan patiënten gedurende hun opleiding. Daarom vraagt de effectiviteit van het juridische kader in de vorm van toezicht en tuchtrechtelijke/civielrechtelijke en eventueel strafrechtelijke aansprakelijkheid bijzondere aandacht. Bij het werk- en leerklimaat voor de meer dan 10.000 (basis)artsen die als arts-assistent een vervolgopleiding volgen tot o.a. huisarts, bedrijfsarts of medisch specialist, spelen drie verhoudingen een belangrijke rol: de relatie met het ziekenhuis als opleidingsinstituut, de relatie met de specialisten die de opleiding verzorgen en de relatie met patiënten. De discussie over een veilig werkklimaat vertoont deels overeenkomsten met die over de positie van promovendi aan universiteiten, maar de risico’s bij de opleiding van arts-assistent zijn groter. Gemiddeld zijn arts-assistenten rond de 30 jaar, ruim 67% is vrouw. De context voor de specialisatieopleiding wordt voor een belangrijk deel – generaliseren is moeilijk – bepaald door masculiene waarden, zoals ‘hard werken, niet klagen, proactief leren, en vlot je eigen verantwoordelijkheid leren nemen’. Je kwetsbaar opstellen, of het werk- en/of leerklimaat aan de orde stellen zijn ‘not done’. De omstandigheden die een veilig werk- en leerklimaat bedreigen voor artsen in opleiding zijn overwegend net zo slecht als vijftien jaar geleden. Ondertussen wordt het toezicht op afstand geplaatst. Uiteindelijk schieten de juridische waarborgen structureel te kort, met als gevolg risico’s op een onveilig werkklimaat voor jonge artsen, maar ook onnodige risico’s voor de patiënt.
Eerder verschenen
NJB 41 (2021)
24 november 2021
NJB 40 (2021)
17 november 2021
NJB 39 (2021)
10 november 2021
NJB 38 (2021)
3 november 2021
NJB 37 (2021)
27 oktober 2021