‘De grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden’ als ‘verschrikkelijk ongeluk’
Over de noodzaak van behoorlijk bestuur
Het rapport Ongekend onrecht van de parlementaire ondervraging naar de uitvoering van de Kinderopvangtoeslagen laat zien dat de werking van de democratische rechtsstaat is aangetast, omdat wetgever, bestuur en rechter te dicht op elkaar zitten. De respectering van grondrechten en de behoorlijke behandeling van burgers is niet gegarandeerd, omdat er te weinig tegenkrachten zijn in ons constitutionele systeem. Ook de bestuursrechtwetenschap heeft het overigens af laten weten. Welke adviezen voor de kabinetsformateur volgen uit Ongekend onrecht?
Of hier.
Verharding van de jeugdcriminaliteit
Het probleem van de potentiële doorgroeiers
Alom klinken zorgen over de ‘verjonging en verharding’ van de jeugdcriminaliteit. Toch blijft vaak onduidelijk waar het dan precies over gaat. Zonder dat voor iedereen duidelijk is waar we het over hebben, hangen echter zowel de gedachtewisseling als praktijkinitiatieven in de lucht en is een goed onderbouwde aanpak - laat staan onderzoek naar een effectieve aanpak ervan - onmogelijk. Deze notitie beoogt aan de hand van een quick scan tot zo’n noodzakelijke afbakening te komen.
Kabinet bedreigt verschoningsrecht in belastingzaken
De ‘aanpassing’ die het kabinet voorstelt met het conceptwetsvoorstel tot ‘aanpassing en verduidelijking’ van het wettelijke verschoningsrecht van advocaten en notarissen jegens de Belastingdienst is niet nodig, omdat het probleem dat het kabinet ermee zegt te willen oplossen niet bestaat. De reikwijdte van het verschoningsrecht is duidelijk, inmiddels ook voor het Global Forum van de OESO, die daar eerder nog vragen over had. Een ‘verduidelijking’ is daarom ook niet nodig. Door het conceptwetsvoorstel en de toelichting erbij ontstaat juist onduidelijkheid over de reikwijdte van het verschoningsrecht. Als gevolg daarvan ontstaat ook onduidelijkheid over de meldingsplicht op grond van de WIB. Het voorstel moet daarom niet worden ingediend.
Ondermijning en het strafrecht
Van logistieke nachtmerrie naar gesmeerd proces?
In 2019 diende de regering het wetsvoorstel Versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit in. Dit wetsvoorstel bespreekt vijf verschillende vormen van ondermijning die beter moeten kunnen worden aangepakt. Het uiteindelijke doel van het wetsvoorstel is om een effectievere strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit te creëren. De voorgestelde wijzigingen hebben met elkaar gemeen dat zij op het eerste gezicht goed klinken. Een strafverhoging op bedreiging, het gemakkelijker kunnen veroordelen van precursortransport en ‘inklimmers’/’uithalers’ op (lucht)havens, het verhalen van overheidskosten op de veroordeelde en het ‘najagen’ van niet-geïnde boetes – voorstellen die zo op het eerste oog op bijval kunnen rekenen. Leg je de voorstellen echter naast de kritiek die het wetsvoorstel beoogt te adresseren, dan schieten de voorstellen opvallend vaak te kort – of zelfs naast. Waarmee de indruk ontstaat dat dit wetsvoorstel meer voorziet in politieke zoethoudertjes dan dat het daadwerkelijke oplossingen en investeringen biedt.
De begrenzing van grondrechten in coronatijd
Voor inperking van grondrechten moet in het voorliggende geval een noodzaak bestaan, terwijl met de minst verstrekkende ingreep moet worden volstaan. Algemene, categorale verbodsbepalingen kunnen in die context dan ook niet door de beugel.
Eerder verschenen
NJB 44 (2020)
16 december 2020
NJB 43 (2020)
9 december 2020
NJB 42 (2020)
3 december 2020
NJB 41 (2020)
25 november 2020
NJB 40 (2020)
18 november 2020