Onlangs ontstond ophef over de plannen van minister De Jonge (VWS) met betrekking tot zorgfraude. Dat dit een te bestrijden kwaad is, betwist niemand, maar bij de gekozen middelen zijn beslist kanttekeningen te plaatsen. Bezien vanuit gezondheidsrechtelijk perspectief geeft vooral de inbreuk op het medisch beroepsgeheim te denken.
Het concept Wet bevorderen samenwerken en rechtmatige zorg ziet vooral toe op gegevensuitwisseling. Dat is niet zo vreemd, want de zorg is ten dele gedecentraliseerd en voor zover zij collectief gefinancierd wordt, onderworpen aan verschillende wettelijke regimes: de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet. Door zorgfraude, in de concept-MvT (niet in het conceptwetsvoorstel zelf!) omschreven als ‘doelbewust handelen in strijd met de regels met het oog op eigen of andermans (financieel) gewin binnen het zorgdomein’, kunnen meerdere financiers benadeeld worden wanneer deze gepleegd wordt door een aanbieder van zorg die zich letterlijk en figuurlijk op verschillende terreinen begeeft. Bij zorgfraude valt bijvoorbeeld te denken aan het declareren van nimmer geleverde zorg. Dat gemeenten, zorgkantoren, zorgverzekeraars en particuliere ziektekostenverzekeraars geïnformeerd moeten kunnen worden wanneer één van hen zorgfraude vermoedt of constateert, is welbeschouwd zo vreemd niet. Niet alleen over en weer, maar ook door instanties als de FIOD, de Inspectie SZW, de rijksbelastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, de Zorgautoriteit, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).
Dat een dergelijke uitwisseling van gegevens, waaronder persoonsgegevens, persoonsgegevens van strafrechtelijke aard en gegevens over de gezondheid, een wettelijke grondslag behoeft, spreekt vanzelf. Hierin bedoelt het conceptvoorstel te voorzien. En in weinig meer, want het bevat slechts enkele bepalingen.
Artikel 2.1 creëert de grondslag voor een waarschuwingsregister, dat het voor gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars mogelijk moet maken om elkaar te waarschuwen voor bij hen bekende fraudeurs, zodat vroegtijdig maatregelen genomen kunnen worden. Een tot deze groep behorende instantie kan gegevens laten opnemen als zij op basis van onderzoek heeft geconstateerd dat de (rechts)persoon fraude heeft gepleegd, en niet dan nadat die instantie daarover aangifte heeft gedaan. Door raadpleging van het register zullen andere instanties niet méér kunnen achterhalen dan dát een (rechts)persoon binnen het zorgdomein van de meldende instantie heeft gefraudeerd, althans volgens die instantie.
Anders dan op basis van het waarschuwingsregister is uitwisseling van medische gegevens wel mogelijk binnen het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ). Dit IKZ, als samenwerkingsverband al enige tijd actief, krijgt met artikel 2.2 t/m 2.5 een wettelijke verankering, waardoor gegevens kunnen worden uitgewisseld die op dit moment slechts op basis van bilaterale wettelijke grondslagen tussen instanties gedeeld kunnen worden. Het IKZ wordt hervormd tot een zelfstandige juridische entiteit met bevoegdheden om gegevens uit te wisselen met de in artikel 2.2 lid 1 genoemde instanties, waaronder ook de SVB, de Zorgautoriteit, de Rijksbelastingdienst, enz. In tegenstelling tot het waarschuwingsregister gaat het bij het IKZ om het verrijken van signalen van zorgfraude, waardoor het fraudeonderzoek van de desbetreffende instanties kan worden versterkt.
Het IKZ kan gegevens verwerken, die via een arts of door inzage in een medisch dossier verkregen zijn. Inbreuken op het medisch beroepsgeheim kunnen dus plaatsvinden. In de concept-MvT wordt terecht opgemerkt dat dit geheim niet absoluut is. En terecht wordt hieraan toegevoegd dat gegevensverstrekking ook mogelijk is zonder toestemming van de patiënt, namelijk wanneer de wet dit bepaalt. Maar anders dan de regering lijkt te denken is de kous niet af met het creëren van een wettelijke grondslag voor ieder belang dat door haar als zwaarwegend wordt aangemerkt.
Bij wet zijn in de loop der jaren inderdaad meerdere plichten tot gegevensverstrekking gecreëerd, maar over de belangen die daarmee gediend zijn valt meer te zeggen. De medische geheimhoudingsplicht zelf dient maar één belang, namelijk dat van onbelemmerde toegang tot gezondheidszorg. Hulpverleners moeten degenen die hun bijstand zoeken om alle informatie kunnen vragen die zij nodig hebben om te kunnen helpen. Kan een hulpzoekende er niet van op aan dat verstrekte gegevens vertrouwelijk blijven, dan zou hij of zij van de benodigde bijstand af kunnen zien. Uiteindelijk staat de medische geheimhoudingsplicht in het teken van een gezondheidsbelang en het overgrote deel van de huidige wettelijke spreekplichten blijkt simpelweg grotere gezondheidsbelangen te dienen. Denk aan de huisarts die op grond van de Wet publieke gezondheid gevaarlijke infectieziekten bij de GGD moet melden, denk aan de IGJ-inspecteurs bij wie geheimhoudingsplichtige zorgaanbieders op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg calamiteiten moeten melden.
Tot op heden is de wetgever zeer terughoudend geweest in het aanwijzen van andere belangen. Maar als het financiële belang van zorgfraude (de bedragen zijn onbekend, maar in 2016 rapporteerden de zorgverzekeraars voor € 18,9 miljoen aan fraude, op meer dan € 95 miljard aan collectief gefinancierde zorg!) zwaarwegend genoeg is om een wettelijke plicht tot verstrekking van patiëntgegevens aan het IKZ te rechtvaardigen, dan blijft er weinig over dat wettelijke doorbreking op het medisch beroepsgeheim niet rechtvaardigt.
Afbeelding: Pixabay