Zelfplagiaat is geen wetenschapsfraude

Sinds januari plaagt ‘zelfplagiaat’ het geweten van de academie. Een nogal hijgerige perscampagne stelde het recent aan de kaak als alweer een vorm van wetenschapsfraude in een steeds troostelozer gecorrumpeerd academisch landschap. Dat is een misleidende voorstelling van zaken. De berichtgeving blijkt niettemin ook juridische auteurs te verontrusten. Die gewetenskriebels zijn echter meestal onterecht.

‘Zelfplagiaat’ bestaat niet

Wie op eigen naam eigen tekst publiceert, pleegt geen plagiaat. De term ‘zelfplagiaat’ is een contradictio in terminis. Het is een woordvondst die in een serieus debat vermeden moet worden. Omdat plagiaat een academische hoofdzonde is, werkt de term zelfplagiaat uiterst incriminerend. Zij vervuilt het debat over een verschijnsel dat niets te maken heeft met tekstdiefstal. Het door schrijvers aangehaalde COPE Protocol (Committee on Publication Ethics) spreekt dan ook niet van ‘zelfplagiaat’ maar redundant (duplicate) publication.

Anders dan bij plagiaat is bij een duplicate publication niet (alleen) de afwezigheid van bronvermelding het probleem, maar om te beginnen de overtolligheid van de meervoudige publicatie. Bronvermelding alleen biedt daartegen geen soelaas. Het gaat om een fundamenteel ander probleem.

Belangen van uitgevers en universiteiten

Het Protocol van COPE is opgesteld door editors en uitgevers. Uitgevers en tijdschriften hebben belang bij de exclusiviteit van de door hen gepubliceerde informatie. Dat maakt een schending van dat belang nog geen wetenschapsfraude. Als tijdschriften zoals onder meer het International Journal for Business and Globalisation ‘double submission’ gelijk stellen aan plagiaat, is dat humbug. Er kan wel sprake zijn van een schending van de zorgvuldigheid die de auteur tegenover de uitgever betaamt. Hoe belangrijk dat ook is als verbintenisrechtelijke verplichting, het betreft iets anders dan wetenschappelijke integriteit in eigenlijke zin.

Ook universitaire werkgevers kunnen transparantie omtrent meervoudige publicatie op prijs stellen. Dat kan voortvloeien uit de meetdrift van hen die de kwantiteit van output een graadmeter achten voor de kwaliteit. Die voelen zich gefopt als hetzelfde product twee keer meetelt. Maar ook dat maakt meervoudig publiceren nog lang geen wetenschappelijk wangedrag. Het heeft daar niets mee te maken. Het betreft een intern voorschrift van de werkgever, niet meer en niet minder dan dat.

Geoorloofde meervoudige publicatie

De beschuldiging van wetenschapsfraude zit met name ernaast bij het hergebruik van fragmenten. Als dezelfde elementen in meer publicaties aan de orde komen is hergebruik geoorloofd en praktisch. Ook van langere fragmenten. Waarom zou een auteur geen bouwsteen van eigen hand mogen hergebruiken? De beoordeling of gedeeltelijk hergebruik overtollig is, vergt derhalve omzichtigheid. De richtlijnen van COPE doen recht aan die omzichtigheid. In het geval van minor overlap (‘salami publishing with some element of redundancy’) kan de redactie haar ‘teleurstelling’ uitspreken, maar zij kan er ook mee volstaan in ‘neutral terms’ haar beleid uit te leggen. Zorgvuldige zelfverwijzing verhoogt wel de kwaliteit van een stuk. Het nalaten daarvan kan die kwaliteit verlagen. Maar dat rechtvaardigt nog niet de overspannen conclusie dat dit nalaten tot ‘fraude’ voert.

Meervoudige publicatie van een volledig stuk is evenmin per definitie een duistere praktijk. Als zij een relevant nieuw publiek bereikt dient zij slechts de verspreiding van kennis. Dat kan niet alleen gelden voor een vertaling, maar ook voor meervoudige publicatie in dezelfde taal. Soms is er een ruime, heterogene informatiemarkt die de actuele ontwikkelingen en inzichten in een wetenschapsgebied beschrijft. Bijdragen voor die markt, die weliswaar wetenschappelijk van aard zijn maar noch exclusiviteit pretenderen noch verslag doen van eigen grensverleggend onderzoek, mogen meerdere tijdschriften bedienen.

Onzorgvuldige meervoudige publicatie

In sommige gevallen is meervoudig publiceren wél wetenschappelijk onzorgvuldig. Integrale herpublicatie van hetzelfde artikel op overlappende markten is overbodig en vervuilt de publicatiekanalen. Maar het blijft een lichte vorm van wangedrag vergeleken met eigenlijk plagiaat. Het blijft immers eigen werk. Dat geldt zelfs in de veel bedenkelijker gevallen waarin sprake is van kennelijke opzet tot misleiding, doordat bijvoorbeeld hetzelfde stuk een tweede keer onder een andere titel verschijnt.

De keerzijde van de criminalisering van ‘zelfplagiaat’

Er is breed uitgepakt over de plagen die ‘zelfplagiaat’ zou ontketenen. Het maakt de wetenschappelijke literatuur onoverzichtelijk, het vertekent het beeld van iemands productiviteit, het levert oneerlijk voordeel op, het ondermijnt vertrouwen. Laat ik ook op de keerzijde wijzen. De bijna hysterische opwinding over – dikwijls onbeduidend – partieel ‘zelfplagiaat’ drijft tot overdreven administratief formalisme in de wetenschap. Het resulteert in een potsierlijke praalstoet met zelfverwijzingen die niet meer dan de kleinste bagatelbetekenis hebben. Wetenschappers die dat schuwen moeten veel tijd gaan besteden aan moeizame herformuleringen. Close readers gaan vervolgens puzzelen wat de auteur met die subtiel afwijkende nieuwe formulering beoogt te zeggen – terwijl hij alleen maar hetzelfde wil zeggen. Alle tijd die in deze klucht geïnvesteerd wordt is een verkwisting van publiek geld. De puriteinen van het ‘zelfplagiaat’ bewijzen de wetenschap een slechte dienst.

Prof. mr. A.A. Quaedvlieg is hoogleraar privaatrecht en auteursrecht aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Dit artikel verschijnt in NJB 2014/676, afl. 13, p. 853 e.v..


Bron afbeelding: Kunstsammlung Nordrhein Westfalen

Over de auteur(s)