Young Professionals: 'Strafrecht gaat over mensen, dat sprak me aan.'

Toen Jannemieke Ouwerkerk als student jonge promovendi tegenkwam, dacht ze: ‘Dat wil ik ook, studeren en denken.’ Nu ze hoogleraar is draait het daar nog steeds om. ‘Ik ben constant aan het bijleren. Dat is de kern van deze academische werkomgeving. Dat is fantastisch.’

 

Waarom ging je rechten studeren?

‘Vroeger wilde ik bij de politie. Ik gaf me op voor een vooraanmelding, maar werd afgewezen omdat ik slechte ogen had. Dat gebeurde toen nog. Daarna wist ik niet wat ik wilde. Via een beroepentest op het gymnasium kwam ik terecht bij de HBO-opleiding Integrale veiligheidskunde, destijds een nieuwe opleiding. Ik merkte al snel dat een vak alweer was afgelopen op het moment dat ik dacht: nu wordt pas het leuk. Het was niet uitdagend voor mij. Recht was een van de vakken. De gedachte dat er een heel stelsel is van recht dat de samenleving ordent sprak me aan. Daarom ging ik naar een open dag van de rechtenfaculteit in Utrecht. In die omgeving voelde ik me meteen op mijn gemak.’

Waarom koos je voor strafrecht?

‘Strafrecht gaat over mensen, dat sprak me aan. Zowel in de strafprocedure als in de uitvoering van een sanctie gaat het over personen. Zo verklaar ik mijn keuze achteraf. Of ik dat destijds ook zo bewust dacht kan ik me niet herinneren. Ook de grensgebieden in het strafrecht spraken me altijd al aan, waar ligt de grens tussen wat je hebt gewild en wat niet

Mijn moeder had mijn werkstukjes van de basisschool bewaard. Toen ik die kreeg viel me op dat er een werkstukje bij zat over de politie te paard, handgeschreven met hoofdletters in roze, en ook eentje over de kinderrechter. Daar was ik dus op de een of andere manier mee bezig. Toen ik in groep 3 zat verhuisden we en moest ik naar een andere basisschool. Daar kreeg ik een juf die na een paar dagen wegging. Zij had in haar vrije tijd rechten gestudeerd en werd rechter-in-opleiding. Kennelijk heeft dat indruk gemaakt en maakte ik daarom dat werkstukje. Het leuke is dat ik die juf later weer tegenkwam, toen ik een cursus gaf voor rechters.’

Na je studie koos je voor de wetenschap. Hoe kwam dat?

‘Ik liep stage bij een klein advocatenkantoor, bij een eenpitter. Die advocaat deed soms ook strafzaken en nam mij overal mee naar toe. Dat was heel leuk, maar ik voelde heel sterk dat ik niet ‘gedwongen’ in een bepaalde procespositie terecht wil komen. Rechter zou beter bij me passen, dacht ik toen, maar ik vond dat ik daarvoor nog te weinig van de wereld had gezien. Mijn afstudeerscriptie was gekoppeld aan het onderzoek van een hoogleraar en naast mijn scriptie mocht ik daarom ook dossieronderzoek doen. Ik dacht: er is nog zoveel dat ik wil bestuderen en waarover ik wil nadenken. Ik was toen student-assistent bij het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen. Daar zag ik in de kelder allemaal jonge mensen werken aan hun proefschrift. Ik vroeg: wat doen jullie precies? Ik had geen idee. Pas in het laatste jaar van mijn studie ontdekte ik dat je ook kon promoveren. Ik kom niet uit een familie waar dat veel voorkomt. Toen dacht ik: dit is iets voor mij, studeren en denken. Na mijn studie gaf ik mezelf een half jaar de tijd om iets geschikts te vinden. Als dat niet zou lukken zou ik op andere banen gaan solliciteren. Ik had echt een stappenplan. Ik solliciteerde op een bestaand voorstel met betrekking tot samenwerking in strafzaken in Europees verband. In Tilburg, waar ik nog nooit was geweest. Ik werd aangenomen. Zo werd ik fulltime promovendus.’

Nooit getwijfeld tijdens het schrijven van je proefschrift?

‘Ik vond het fantastisch om aan mijn proefschrift te werken. Ik was zo blij dat ik was aangenomen. Je hoort vaak van promovendi dat ze tijdens het traject geregeld last hebben van existentiële twijfels: moet ik hier wel mee doorgaan? Ik heb natuurlijk wel eens getwijfeld of mijn werk goed genoeg was, of het voldoende diepgaand was. Maar ik heb nooit geaarzeld of ik er mee door moest gaan. In mijn promotietijd deed ik allerlei dingen die veel andere mensen tijdens hun studie al doen. Voor het eerst alleen naar het buitenland. Engels spreken. Ik heb natuurlijk Engels gehad op het gymnasium, maar ik ben zonder tv opgegroeid en dan heb je toch een achterstand. In tegenstelling tot mijn leeftijdgenoten had ik maar weinig Engelse of Amerikaanse films gezien en was ik grotendeels verstoken gebleven van Engelstalige popmuziek. In mijn promotietijd ging ik naar buitenlandse congressen. Ik bedacht al snel dat ik mijn proefschrift het best in het Engels kon schrijven. Daarom ging ik op de universiteit taalcursussen volgen. Er waren fantastische mogelijkheden. Er was bijvoorbeeld een Language editor, onder wiens begeleiding we met een groep promovendi elke keer een tekst van een van ons helemaal gingen uitpluizen. Niet alleen op het correcte taalgebruik, maar ook op stijl. Kun je het ook anders formuleren, kun je een zin actief maken? Ik pikte dat snel op. Engels spreken of lesgeven in het Engels was in het begin nog gedoe. Dat bereidde ik dan heel goed voor en nu draai ik er mijn hand niet meer voor om.’

Wie inspireert je in je vak?

‘Ik word door veel mensen geïnspireerd. Ook altijd door de jonge aanwas die er op de universiteit steeds is, mensen die met nieuwe, eigen ideeën komen. Verder is mijn promotor Marc Groenhuijsen, emeritus hoogleraar straf- en procesrecht in Tilburg, belangrijk geweest voor mijn ontwikkeling als wetenschapper. In mijn tijd in Tilburg heb ik zo veel geleerd. Dat kwam door de sfeer waarin ik werkte en de begeleiding die ik kreeg. Achteraf vind ik het bijzonder dat ik daar na mijn promotie werd aangenomen als universitair docent zonder dat ik onderwijservaring had. In mijn leven zijn er altijd mensen geweest die zeiden: doe het maar. Dat vertrouwen heeft mij heel erg geholpen. Je doet het gewoon, je krijgt feedback en dan word je nog beter.’

Heb je je gespecialiseerd in het Europese strafrecht?

‘Een rode draad in mijn werk is de grensoverschrijdende samenwerking in de EU in het straf- en strafprocesrecht. De bevoegdheden van de EU inzake straf- en strafprocesrecht zijn een andere rode draad; hoe moet je die zien en hoe bepaal je wanneer je ze moet inzetten. Er wordt wel eens gedacht dat ik heel specialistisch ben door me hoofdzakelijk met EU-strafrecht bezig te houden, maar mijn stelling en ervaring is dat ik juist niet specialistisch, maar heel breed bezig ben. Ik beoefen weliswaar het Europese strafrecht in enge zin – wat de EU mag doen en doet op het gebied van strafrechtelijke regelgeving, maar om dat te begrijpen moet ik ook het institutionele EU-recht kennen. Daarvoor moet je ook ontwikkelingen buiten het strafrecht volgen. En omdat het Europese recht uiteindelijk zijn uitwerking krijgt op nationaal niveau houd ik me ook bezig met nationaal materieel en formeel strafrecht. Sinds kort ben ik annotator voor strafrecht van de Nederlandse Jurisprudentie. Als ik een uitspraak annoteer die bijvoorbeeld betrekking heeft op grensoverschrijdende bewijsgaring en het gaat over de beklagregeling, dan moet ik de Nederlandse beklagregeling daarin betrekken.

Dat is dus heel breed. Dat is soms wel een uitdaging.’

Hoe zie je jouw rol in het juridische landschap?

‘Ik vind het vooral interessant om me bezig te houden met nieuwe ontwikkelingen en de (mogelijke) betekenis daarvan. Een goed voorbeeld is het EU-Grondrechtenhandvest. Hoe kan dat handen en voeten krijgen in de (straf)rechtspraktijk? Ik wil proberen dat op een manier die niet irriteert zichtbaar te maken in de wetenschappelijke literatuur en in de rechtspraktijk. Als er niet over geschreven wordt, gaat de praktijk er ook niet naar verwijzen. Verder ben ik heel outgoing en graag op pad, in Europa en natuurlijk ook in Nederland. Als hoogleraar en afdelingsvoorzitter wil ik bijdragen aan een sfeer waar mensen de kans krijgen om te ontdekken waar ze goed in zijn en daar nog beter in te worden. Dat wil ik uitstralen.’

Wat voor werk doe je over 5 of 10 jaar?

‘Voor mij is het heel belangrijk dat ik tijd heb om te schrijven en na te denken. Die mogelijkheid had ik in Tilburg, waar ik pas anderhalf jaar hoofddocent was toen de hoogleraarsvacature in Leiden voorbij kwam. In Tilburg had ik het erg naar mijn zin. Ik had net een NWO-VENI-beurs binnengehaald om onder meer te onderzoeken op welke gronden de EU-wetgever tot strafbaarstelling overgaat, met name sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Toen de mogelijke overstap naar Leiden in beeld kwam, was voor mij heel belangrijk dat ik voldoende tijd zou behouden om te schrijven en na te denken. Gelukkig kon dat en dat is inmiddels ook gebleken. Ik geniet ervan dat ik zelf onderzoeksthema’s kan bepalen, een nieuw vak kan opzetten als ik dat nodig vind, een congres kan organiseren, met studenten naar Europol kan gaan, of wat dan ook. Die vrijheid is onbetaalbaar. Ik ben constant aan het bijleren. Dat is de kern van deze academische werkomgeving. Dat is fantastisch. Pas als dat verandert, is dat voor mij reden om iets anders te gaan doen. Daar ben ik nu helemaal niet mee bezig. Maar wie weet begin ik ooit een schoenenwinkel met een kleine selectie heel gave pumps.’

Hoe zie je de rol van een uitgever?

‘Ik houd van schrijven, het liefst alleen. Of het gelezen wordt is iets waarmee ik me niet direct bezig houd. Tekst en commentaar wordt natuurlijk sowieso gelezen, maar bij sommige artikelen waar je zelf het initiatief voor neemt kan dat anders zijn. Als je nieuwe gedachten onder woorden brengt, worden die soms pas later opgepikt. Een uitgever heeft er natuurlijk belang bij dat iets gelezen wordt. Dat begrijp ik heel goed. Maar ik vind het fijn als een

 uitgever snapt dat een bepaald artikel per se in een uitgave thuishoort, terwijl het waarschijnlijk niet goed gelezen wordt. Nu niet, maar misschien over 5 jaar wel. Mijn ervaringen zijn positief, uitgevers nemen dat serieus.’

Wat is jouw favoriete arrest?

‘Het Melloni-arrest van het Europese Hof van Justitie. Dat is geen mooie poëtische uitspraak waar een verdachte gelukkig van wordt, maar om technisch-juridische reden een belangwekkende uitspraak. EU-lidstaten moeten op basis van het Europese aanhoudingsbevel verdachten en veroordeelden aan elkaar overleveren. Dat moet vrij automatisch gaan; ze mogen niet controleren of de andere lidstaat alles goed gedaan heeft en er mogen aan de beslissing tot overlevering geen eigen aanvullende voorwaarden worden gesteld. Melloni was in Italië bij verstek veroordeeld. Volgens de Spaanse constitutie heeft iemand die bij verstek veroordeeld is recht op een herziening van de veroordeling. Italië had aangegeven die mogelijkheid niet te bieden in de zaak van Melloni. Mocht Spanje overlevering weigeren? Daarmee zou Spanje meer grondrechtenbescherming bieden dan volgens het EU-recht nodig is in overleveringszaken. Het Hof van Justitie oordeelde dat Spanje de eigen regel niet als extra voorwaarde mocht stellen, want dan zou de voorrang en de effectiviteit van het overleveringsrecht in gevaar komen. 

In het onderwijs kan ik deze uitspraak heel goed gebruiken om het pijnpunt van de Europese integratie uit te leggen als het gaat om nationale grondrechten in de context van strafrechtelijke samenwerking.’    

 

In de interviewreeks Young Professionals zijn eerder gesprekken met Jeroen Rheinfeld, Justine van Lochem, Kasper Jansen en Ralph Frins gepubliceerd.

Tekst: Wilma van Hoeflaken -- Fotografie: Berly Damman

Over de auteur(s)