Het proefschrift van Ben Grama verhaalt over wat er gebeurt als particulier beleid wordt ingezet om publieke doelen te bereiken. Het debat rond mensenrechten en het bedrijfsleven vindt plaats tussen twee paradigma’s: enerzijds de juridische benadering vanuit mensenrechten, anderzijds de bestuurskundige benadering vanuit new governance. Internationale mensenrechten en daaruit voortvloeiende juridische verplichtingen zijn traditioneel gericht op de staat, en zijn niet zonder meer van toepassing op ondernemingen. Binnen het new governance paradigma voeren bedrijven zelf (mensenrechten)beleid, stellen publiek relevante doelen en nemen (al dan niet in hun netwerk) beleidsinitiatieven om die te realiseren. Het samenbrengen van deze benaderingen heeft in 2011 geleid tot de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs, ook wel Ruggie-beginselen). Een centrale belofte van dit beleidsraamwerk is dat rechthebbenden en betrokken gemeenschappen hun grieven moeten kunnen uiten en rechtsherstel moeten kunnen eisen, wanneer zij in hun rechten zijn geschaad door ondernemingen. Om deze belofte waar te maken zien de UNGPs naast de traditionele rechtsgang ook een rol weggelegd voor door ondernemingen zelf georganiseerde klacht- en herstelprocedures (Operational Level Grievance Mechanisms, OGMs), een exponent van new governance.
Hoewel algemeen wordt aangenomen dat de UNGPs uit hoofde van hun normatieve autoriteit maatgevend zijn geworden voor opzetten en functioneren van OGMs, blijft het causale verband daartussen vaak onbesproken, evenals het precieze mechanisme daarachter. Dit onderzoek gaat voorbij aan de normatieve claim, en biedt een empirische analyse van de impact van de UNGPs op OGMs. Dat doet het aan de hand van een kritische bespreking van de UNGPs, een reflexieve en thematische analyse van interviews met 29 praktijkdeskundigen, en een case-study rond een specifieke OGM in Kenia. Deze studie bestaat uit interviews met 50 participanten/betrokkenen, 11 focusgroepen, observatie van betrokkenen, en documentenverzameling.
Hieruit komt naar voren dat de effecten van de UNGPs in de praktijk niet eenduidig zijn maar juist divergent, ad hoc en dynamisch, en dus vermoedelijk niet zullen leiden tot gelijke, mensenrechtenconforme standaarden. De UNGPs zijn in de kern een consensusproduct, en verenigen derhalve uiteenlopende discoursen, belangen en benaderingen, uit recht, beleid en MVO. Dit biedt ruimte voor verschillende, mogelijk conflicterende interpretaties, zowel wat betreft de rol en autoriteit van de UNGPs zelf, als de functie van OGMs specifiek. Welke uitleg wordt aangehangen verschilt per actor en hangt af van het gediende belang, en kan variëren van ‘business as usual’ tot verregaande conclusies die voorheen niet waren voorzien.
De UNGPs kunnen worden gezien als een erkenning van de bestaande praktijk van OGMs als klacht- en herstelmechanisme. Dat biedt een basis voor de claim OGMs een passend antwoord (kunnen) zijn op bedrijfsmatige mensenrechtenschendingen, zonder dat de praktijk kritisch wordt bekeken. Dit kan ten koste gaan van rechthebbenden en lokale gemeenschappen op zoek naar rechtsherstel, wiens perspectieven en ervaringen ondergeschikt raken aan door bedrijven geregisseerde beeldvorming.
Promotores zijn: prof. Nicola Jägers en prof. Phillip Paiement.
Benjamin James Grama
Whose Norms, Whose Governance: Company-Administered Grievance Mechanisms, Access to Remedy, and Human Rights