Wet bevordering mediation bevordert mediation niet

Met mediation is het zoals met twitter: iedereen praat er over, maar in het bedrijfsleven gebruikt men dat middel maar weinig, anders dan in de familierechtspraktijk. Met het wetsvoorstel ‘Wet bevordering mediation’ beoogt het kabinet daarin verandering te brengen. Het voornemen is goed, maar de uitwerking onvoldoende.

Een gemiste kans. De Nederlandse Orde van Advocaten verzet zich tegen het wetsvoorstel.

Het voorstel richt zich met name op de kwaliteit van de mediators, door de invoering van een register voor de ‘beëdigde mediator’, een wettelijk te beschermen titel. En ook met bij AmvB nader te bepalen opleidingseisen en ‘vlieguren’, en onderwerping aan tuchtrechtspraak. De toegevoegde waarde daarvan is relatief, niet in de laatste plaats nu de Mediators Federatie Nederland (MfN), een overkoepelende organisatie van meerdere verenigingen van mediators, reeds heeft voorzien in (gedrags)regelgeving. Over die vlieguren: men spreekt over een eis van zes (oplopend tot twaalf) mediations per mediator per jaar. Recent onderzoek van de Mfn heeft aangetoond dat thans hoogstens 40% van de mediators aan die eis voldoet. Dan zouden slechts 400 tot 600 beëdigde mediators overblijven. Een kaalslag dus, nu er thans enkele duizenden geregistreerde mediators zijn.

De voordelen van mediation zijn bekend. Kortweg: partijen op vrijwillige basis onder leiding van een onpartijdige en neutrale mediator zelf laten zoeken naar een creatieve oplossing voor hun geschil, in een vertrouwelijke setting. Ook bij geschillen tussen aandeelhouders, bestuurders en handelspartijen heeft dit middel zijn waarde bewezen. Niet bij alle geschillen, want het vergt wel onderhandelingsruimte en -bereidheid. Toch bestaat er in de markt nog veel aarzeling om mediation daadwerkelijk te beproeven. Vaak omdat men onbekend is met de voordelen, zoals dejuridisering, een korte doorlooptijd, minder druk op de rechtspraak, en de vuile was binnenhouden. Het wetsvoorstel zou partijen nu juist bewuster moeten maken van die voordelen.

In die bewustwording past dat het voorstel eist dat men moet motiveren waarom van mediation is afgezien, als men tot procederen overgaat. Maar dat is onvoldoende. Los van een voorlichtende rol van (juridische) adviseurs in het voortraject zou de rechter zich actief moeten opstellen. Die rechter moet worden gestimuleerd om vragen te stellen en een toelichting te verschaffen op mediation, zodat het risico dat men slechts lippendienst aan dit voorschrift bewijst, kleiner wordt. Te soft is dat de rechter partijen in elke stand van het geding naar mediation kan verwijzen en dat hij moet onderzoeken of een minnelijke oplossing met behulp van mediation mogelijk is. Indien een overeenkomst uitdrukkelijk verwijst naar mediation (door een mediation-clausule) dan zou de rechter de procedure moeten aanhouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om zich uit te laten over de vraag waarom nakoming niet tot een oplossing heeft geleid. Dus geen verplichte mediation, maar wel een serieuze prikkel om mediation te beproeven.

Het wetsvoorstel bevat evidente verbeteringen ten opzichte van de huidige situatie. Zo is bepaald dat een verjaringstermijn vanaf de aanvang van de mediation wordt gestuit en is een – door de rechtspraak in te vullen en dus nog niet waterdicht – verschoningsrecht voor de mediator opgenomen. Voorts kan de mediator de rechter tijdens de mediation verzoeken om een juridisch aspect van het geschil te beslechten, een deelgeschilprocedure. En kan de rechter, bij een minnelijke oplossing, de vaststellingsovereenkomst bekrachtigen – waardoor een executoriale titel ontstaat. Deze voordelen krijgen evenwel meer kleur indien de wetgever inziet dat de doelstelling van de wet wordt gediend door aan de poort van een procedure actieve aandacht te schenken aan mediation. 

 

Mr. J.W. Loman is advocaat en MfN registermediator en tevens bestuurslid van de Nederlandse Vereniging van Mediation Advocaten (NVVMA).

Over de auteur(s)