Wat rechtspraak ertoe doet. Een ander geluid

Dat rechters lang niet altijd meer kunnen en willen volstaan met slechts een juridische beslissing kan worden afgeleid uit een op de Dag van de rechtspraak uitgedeeld boekje. Rechters moeten heden ten dage ‘maatschappelijk effectief’ zijn. Nu op institutioneel niveau zowel naar buiten als naar binnen over de taakstelling van de Rechtspraak en de rechter dergelijke ambities worden verwoord moet er aan de bel worden getrokken.

Rechtspraak die ertoe doet, dat is de titel van het boekje dat iedere bezoeker van de bijeenkomst in Den Bosch ter gelegenheid van de Dag van de Rechtspraak (d.d. 8 september 2016) na afloop kreeg. De ondertitel luidt: rechters over rechtspraak 2016. Over de opvattingen van de (geïnterviewde) rechters wil ik het hebben.

Wanneer doet rechtspraak er volgens rechters toe? Het antwoord: als het bij de behandeling van de zaak niet blijft bij een juridische afdoening maar het tot een ‘echte’ probleemoplossing komt. ‘Rechters kunnen en willen lang niet altijd meer volstaan met alleen een juridische beslissing.’ Waarom niet? Omdat, zo luidt het antwoord, de maatschappij steeds ingewikkelder is geworden, de mentaliteit van de burger is veranderd en rechters het gevoel hebben dat zij hun gezag iedere dag bij elke zaak opnieuw moeten waarmaken. Door mensen te helpen, de oorzaken van dieperliggende aspecten te laten verwoorden (‘ook als het om iets gaat dat voor je beslissing niet relevant is’) en de zaak niet alleen juridisch af te doen (‘ook al is dat goed genoeg’) ben je als rechter maatschappelijk effectief; daar gaat het per saldo om.

Het klinkt inmiddels vertrouwd en overtuigend, maar wat betekent maatschappelijke effectiviteit? Voor lezers die in de jaren zeventig al in de rechtspraakpraktijk bezig of geïnteresseerd (in het jargon van toen: geëngageerd) waren, resoneert ongetwijfeld de term ‘structurele rechtshulp’. Dat was de ultieme doelstelling van de sociale advocatuur (de rechtshulpwinkels en de advokatenkollektieven). Recht als een instrument om de bestaande maatschappelijke structuren in de kern te veranderen. In het klassieke onderzoek De weg naar het recht werd dat doel omschreven als rechtshulp die ‘externe effecten’ beoogt in tegenstelling tot de interne effecten die slechts voor het onderhavige geval teweeg gebracht worden (Schuyt e.a., De weg naar het recht, 1976: 66). Die ambitie is publicitair en daadwerkelijk een zachte dood gestorven omdat de betrokken advocaten al werkend ervoeren dat een dergelijk doel niet binnen hun bereik lag. Nu lijkt de term weer opgang te doen onder rechters.

Men kan zich afvragen waarom zich druk te maken over de wijze waarop rechters zelf over hun werk denken. Gedachten zijn immers vrij. Het wordt in mijn ogen echter ernstiger, als op institutioneel niveau zowel naar buiten als naar binnen over de taakstelling van de Rechtspraak en de rechter dergelijke ambities worden verwoord. Illustratief is in dezen de formulering die in Visie op de Rechtspraak (2010) gebezigd wordt waar het gaat over de positie van de Rechtspraak en de taak van de rechter. De betekenis van rechtspraak wordt uitgewerkt onder de kop effectiviteit waarbij het vooral lijkt te gaan over snelheid, duidelijke communicatie, goede wet- en regelgeving en ‘meer dan thans bijdragen aan de oplossing van de onderliggende conflicten’. In de notitie Maatschappelijke Effectiviteit (geschreven door de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, 16 september 2016 geplaatst op Rechtspraak.nl) wordt gesignaleerd dat in veel zaken die aan de rechter worden voorgelegd een rechterlijke beslissing lang niet alles, soms vrijwel niets oplost. De daaruit getrokken conclusie luidt dat rechtspraak maatschappelijk effectief wordt als ‘tijd en aandacht kan worden besteed aan de onderliggende en niet of minder juridische kwesties en maatschappelijke problematiek’. Dat laatste lijkt mooi, maar het is een repetitio principii.

Ik sluit mij aan bij hetgeen De Bock in haar preadvies voor de Jaarvergadering van de NVJ 2015, Grip op kwaliteit, schreef over het probleemoplossend vermogen van rechtspraak: er zijn drie redenen waarom hier nodig die ambities getemperd moeten worden. Ten eerste omdat de mogelijke effecten van een beslissing op het moment dat de rechter die neemt, niet duidelijk zijn; ten tweede omdat het niet zeker is of de partijen zich aan de uitspraak van de rechter houden en ten derde omdat de rechter doorgaans onvoldoende informatie heeft om het probleem op te lossen. Ik weersta de verleiding de gehele overweging (R. de Bock, 2015: p.103-105; punt 77) te citeren, maar om een paar zinnen wil ik niet heen. ‘Kenmerkend voor de rechterlijke bemoeienis met een conflict of geschil is dat die bemoeienis in tijd en omvang zeer beperkt is. (…) Over de voorgeschiedenis wordt de rechter noodzakelijkerwijs beperkt geïnformeerd; aan nazorg doet de rechter niet. Dat de rechter met die ene beslissing de achterliggende problemen van één of zelfs beide partijen én maatschappelijke problemen kan oplossen, is een irreële gedachte. De rechter weet te weinig, heeft een te kortstondige bemoeienis en is daarvoor bovendien niet in de positie.’ Zijn de eerste twee argumenten praktisch van aard, het laatste raakt aan een principieel gegeven: het rechtsstatelijke karakter van de rechtspraak.

De Bock is daar helder over: rechtspraak is gekanaliseerde staatsdwang en geen dienstverlening. Zij verwijst naar een qua jaar van publicatie inmiddels verouderde bijdrage aan de bezinning op de plaats van de rechtspraak in de samenleving geëntameerd door de Stuurgroep ZM 2000. Meer specifiek: 'Recht-spraak is geen gewoon-spraak' (J. Griffiths, in: Waar staat de ZM?, A.W. Koers e.a. (red). 1996, p. 203-207).1 Daarin wordt omwille van het debat krachtig stelling genomen tegen de opvatting dat rechtspraak een vorm van communicatie is; een gesprek tussen gelijkwaardige mensen. Daar tegenover stelt de auteur: rechtspraak is ‘het onder formele voorwaarden uitoefenen van openbare macht: een sterk gekanaliseerde vorm van staatsdwang’. Die opvatting is niet zo maar een mening, het is het resultaat van een helder voor ogen houden van de vereisten van een rechtsstaat. Daarbinnen past dat machtsuitoefening met waarborgen wordt omkleed en gecontroleerd wordt. De rechter hanteert een machtsbijl. ‘Het is rechtstatelijk van belang dat de bijl van de rechter bot blijft, want juist in de formaliteit van de procedure en de algemeenheid van de regels ligt de belangrijkste controle op de machtsuitoefening. (…) De uiteindelijke toets van het werk van de rechter is (…) niet hoeveel problemen zijn opgelost, maar hoe zorgvuldig en betrouwbaar de rechter met het toepassen van staatsmacht is omgegaan. (…) En binnen de rechterlijke macht is juist dit aspect van rechterlijk functioneren omringd door formidabele bescherming tegen machtsmisbruik.’

Ik maak mij geen illusies, die opvatting wordt vandaag de dag als achterhaald beschouwd. Hoe gedateerd? Lees het beeld van de moderne rechter zoals Dijkstra dat in haar onlangs verdedigde proefschrift beschrijft (S. Dijkstra, De rechter als evenwichtskunstenaar, 2016, Boom juridisch, Open Universiteit; p. 163-189). Dat beeld, zoals verwoord in allerlei communicatie-uitingen, rept van ‘rechtbanken nieuwe stijl’, ‘presidenten nieuwe stijl’, ‘zittingen nieuwe stijl’ en natuurlijk ‘rechters nieuwe stijl’. Die rechters ‘onderzoeken wat mensen bij de rechter brengt en zetten hen ertoe aan om naar zichzelf te kijken, actief te zijn en verantwoordelijkheid te nemen voor het geschil’(…). In die context valt te begrijpen dat ‘rechtspraak (niet) gaat (…) over een juridische realiteit, maar over mensen, met problemen, met emoties en een verhaal. Deze mensen wenden zich tot andere echte mensen, de rechters, voor hulp. Het menszijn van de rechter komt tot uiting in de nadruk op diens levenservaring en (zelf)inzicht en in de persoonlijk getinte berichten over en foto’s van rechters. De rechter is, net als de burger, een gewoon mens.’ Dijkstra wantrouwt dit beeld omdat ze van mening is dat we hier te doen hebben met wat zij, met een beroep op de politicoloog Michael Saward, benoemt als een vorm van communicatie door instanties om contact te krijgen of te houden met degenen die men wenst te vertegenwoordigen. Belangrijk voor succesvolle communicatie is niet dat het naar buiten gebrachte beeld waar of juist is, maar dat de boodschap de burger aanspreekt. Dat geldt volgens Dijkstra ook voor de Rechtspraak. De huidige boodschap: ‘ik ben een moderne, efficiënte, op burger en samenleving gerichte dienstverlener en jij bent de mondige burger of kritische rechter die zulke rechtspraak wil!’. Warm en solidair, nietwaar?

Terug naar het boekje en naar het eerder genoemde visie-stuk op de site van de Rechtspraak. De gevolgtrekking uit de drie hier aangehaalde betogen over de positie van de rechter wijken nogal af van de daar te berde gebrachte taakvervulling van de rechter. Hedendaagse beschouwingen over de taak van de rechter staan veelal in mineur omdat externe omstandigheden het ‘echte’ werk zouden beknotten. In de opvattingen van de geïnterviewde rechters treft men geen woord aan over de unieke machtspositie van de Rechtspraak. Het visiestuk ontbeert (althans expliciet) de notie van de belichaming door de Rechtspraak van de laatste geciviliseerde macht – daarbuiten resteert slechts onderlinge (in meer of mindere mate acceptabele psychische of fysieke) kracht. Wanneer echter structureel de lat van de ambitie irreëel hoog wordt gelegd, dan kan het niet anders of kommer en kwel, gekoppeld aan een hoog afbreukrisico, gaan het beeld bepalen. Het klinkt vast heel onaangenaam in rechters’ oren – want afkomstig uit het management-jargon – hier past vooral een hernieuwd management van verwachtingen, zowel op individueel maar vooral op institutioneel niveau.

PS
Ten overvloede: het voorgaande staat beleefd, empathisch en voortvarend optreden van de rechter ter zitting in het geheel niet in de weg. Evenmin is het een vrijbrief voor de overheid voor een inadequate financiering van de Rechtspraak. 

 

Dr. A. Klijn is rechtssocioloog en voormalig wetenschappelijk adviseur bij Raad voor de rechtspraak. Deze Opinie is ook gepubliceerd in NJB 2017/6, afl.1.

 

  1. Om misverstanden te voorkomen: De spelling van de titel wordt afgedwongen door de stelregel dat het eerste woord van de zin met een hoofdletter begint. Sinds de komst van de Raad voor de rechtspraak (in feite de komst van de Rechtspraak als organisatorisch geheel) geldt de afspraak dat in de schrijfwijze onderscheid wordt gemaakt tussen het primaire proces – rechtspraak – en het organisatorisch verband: Rechtspraak. De bedoelde bijdrage ziet op het primaire proces.
Over de auteur(s)