In de recente veroordeling van Jos B. is de rol van het grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek onderbelicht gebleven. Maar er zijn kanttekeningen te plaatsen bij de manier waarop de veroordeelde in het vizier kwam nadat het DNA-verwantschapsonderzoek in de zaak Nicky Verstappen was gestart. Een evaluatie van deze gang van zaken is op zijn plaats.
In een laatste poging de moord op Nicky Verstappen in 1998 op te lossen, startte in 2018 een grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek. Er werden 21.500 mannen opgeroepen die in 1998 in de buurt woonden van de plaats waar Nicky werd gevonden. Een van de mannen van wie de politie sowieso het DNA wilde bemachtigen was Jos B., die eerder al in het onderzoek naar voren was gekomen en onder de groep van 21.500 mannen viel.
Uit de persconferentie1 die de politie en het Openbaar Ministerie op woensdag 22 augustus 2018 in het politiebureau in Maastricht over de zaak gaven, is op te maken dat Jos B. zich extra verdacht maakte, omdat hij niet wilde meewerken aan het grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek. De politie ging tot twee keer toe naar zijn huis, waar zij hem niet aantroffen. Toen de familie langere tijd geen contact met hem kreeg, werd hij door de familie in april 2018 als vermist opgegeven.
In de reconstructie die in de persconferentie wordt gegeven, lijkt er vrij makkelijk overheen te worden gestapt dat het DNA dat in de vermissingszaak werd verkregen, de oplossing gaf in de zoektocht in het DNA-verwantschapsonderzoek. Immers, het DNA dat in het kader van de vermissingszaak was vergaard, bleek te leiden tot een 1-op-1 match met het tot dan toe onbekende DNA-profiel in de moordzaak van Nicky Verstappen.
Dit aspect roept echter vragen op, omdat het niet lijkt te stroken met toezeggingen in het wetgevingstraject van het grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek. In het wetgevingstraject2 werd benadrukt dat mensen die voor een onderzoek werden benaderd, zich vrij moesten voelen in hun afweging om al dan niet mee te werken. Het mocht niet zo zijn dat de (maatschappelijke) druk dermate hoog zou worden opgevoerd, dat mensen geen andere mogelijkheid zagen dan mee te werken aan het DNA-verwantschapsonderzoek. Volgens de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid was een dergelijke toestemming ook niet in het belang van de strafzaak ‘want een toestemming is niet rechtsgeldig als de derde onder druk van de omstandigheden waarin hij verkeerde, zijn toestemming aan het DNA-onderzoek heeft verleend en zijn celmateriaal heeft afgestaan’.
In het geval van Jos B. is het niet onaannemelijk dat hij verdween, juist vanwege de druk die het grootschalig DNA-onderzoek met zich meebracht. Een samenhang die ook in een evaluatie van de wet werd opgemerkt: ‘Het is redelijk om te veronderstellen dat het grootschalige DNA-verwantschapsonderzoek en de vermissing niet los van elkaar kunnen worden gezien’, aldus een onderzoek dat in 2019 in opdracht van het WODC door ProFacto is gedaan (p. 57).3 Hetzelfde onderzoek concludeert verderop dat het zeer de vraag of een verdachte was aangehouden zonder toepassing van het grootschalige DNA-verwantschapsonderzoek (p. 71).
De druk die Jos B. moet hebben gevoeld uitte zich in de maatschappelijke druk, maar ook in persoonlijke druk vanuit de wetenschap dat de politie bijzondere aandacht voor hem had. De casus geeft daarmee niet de impressie dat mensen die om welke reden dan ook niet wensen mee te werken aan een grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek, dat in alle vrijheid en zonder consequenties kunnen doen. Sterker nog, iemand die een dusdanige druk ervaart dat hij wegvlucht naar het buitenland, lijkt zich juist extra verdacht te maken.
De consequentie van zijn vlucht was vervolgens dat zijn DNA-profiel werd opgenomen in de DNA-databank voor vermiste personen.4 Als er sprake is van een (vermoeden van een) misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, worden DNA-profielen van vermiste personen vervolgens ook gedeeld met de DNA-databank voor misdrijven. Dat leidt in deze casus echter tot een onwenselijke gang van zaken. Omdat de vermissing was getriggerd doordat de politie de druk opvoerde om aan het grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek mee te werken, kon zijn DNA alsnog via de achterdeur worden verkregen.
Al met al kunnen vraagtekens worden gezet bij de oneigenlijke gronden waarop het DNA van Jos B. in deze zaak is verkregen. Naar mijn mening was de vrijwilligheid om niet mee te werken aan het grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek in deze zaak een wassen neus. Het gaat daarmee in tegen de geest van de wet, die uitdrukkelijk de mogelijkheid bood om in vrijheid te kunnen beslissen niet mee te doen aan het DNA-verwantschapsonderzoek. Uiteraard is het wenselijk dat moordzaken zoals die in het geval van Nicky Verstappen worden opgelost, maar dan wel met respect voor de overwegingen die in de wetsbehandeling naar voren zijn gekomen.
Deze Opinie is verschenen in NJB 2021/428, afl. 6. Mr. dr. W. Jong is zelfstandig adviseur crisisbeheersing en als docent verbonden aan het Institute of Security and Global Affairs van de Universiteit Leiden.
Afbeelding: Schrapertje om een DNA-monster af te nemen. © Shutterstock
- Persconferentie ‘Doorbraak onderzoek Nicky Verstappen’ op 22 augustus 2018 (16m24s): www.youtube.com/watch?v=f3hCHeadELY
- Kamerstukken I 2011/12, 32168, C.
- Evaluatie regeling DNA-verwantschapsonderzoek, ProFacto, maart 2019. Download op www.pro-facto.nl/images/DNA_verwantschapsonderzoek_eindrapport.pdf.
- Zie over de uitwisseling van de databanken ook https://dnadatabank.forensischinstituut.nl/dna-databanken/dna-databank-voor-strafzaken/samenstelling-en-werkwijze.