Voorrang bij verhaal

De rangorderegels van het verhaalsrecht, primair neergelegd in titel 3.10 BW, vormen het onderwerp van het proefschrift van Ruben van Uden. Als een onderneming failleert, dan is veelal sprake van een situatie waarin de goederen van die onderneming ontoereikend zijn om al haar schulden volledig te betalen. Dit activeert de rangorderegels, die regelen hoe het beschikbare verhaalsvermogen over de schuldeisers dient te worden verdeeld en daarbij diverse voorrangsposities in het leven roepen (o.a. voor pand- en hypotheekhouders en voor de fiscus).

Een vraag die daarbij rijst, is waarom bepaalde schuldeisers zich eigenlijk met voorrang boven anderen mogen verhalen op het verhaalsvermogen van hun schuldenaar. Deze vraag neemt in het proefschrift een centrale plaats in en wordt vanuit twee perspectieven bestudeerd. In de eerste plaats wordt onderzocht welke wetenschappelijke rechtvaardigingen zijn aan te wijzen voor de toekenning van voorrang. Ten tweede worden de bestaande voorrangsposities in het Nederlandse verhaalsrecht aan een historisch-verklarende studie onderworpen, om te achterhalen waarom deze voorrangsposities zijn zoals ze zijn. Beide perspectieven worden vervolgens met elkaar vergeleken, gevolgd door een evaluatie van het handelen van de wetgever in het verhaalsrecht. Van Uden constateert onder meer dat bij de wetgever veel minder aandacht is voor de precieze plaats van de zekerheidsgerechtigden in de rangorde dan in de wetenschappelijke theorievorming hierover. En waar de wetgever deze aandacht wel heeft, wordt niet onderkend dat de theorievorming – specifiek vanuit rechtseconomisch perspectief – ruimte laat voor een andere opvatting dan dat de kredietbeschikbaarheid voorop dient te staan bij de plaatsbepaling van zekerheidsgerechtigden in de rangorde. De rechtseconomie laat namelijk zien dat de hoge voorrang van zekerheidsgerechtigden ook een negatieve kant heeft: welvaartsverlies voor de zogenoemde non-adjusting creditors. Dat zijn schuldeisers die zich niet kunnen aanpassen aan het extra kredietrisico dat hen wordt opgedrongen doordat de schuldenaar ten bate van een andere – veelal bancaire – schuldeiser zekerheidsrechten heeft gevestigd, en ook niet goed zijn toegerust om dit verhoogde kredietrisico te dragen (zoals de slachtoffers van een door de schuldenaar ge­­pleegde onrechtmatige daad, die tegen wil en dank schuldeiser zijn geworden). Van Uden betoogt dat op dit punt ruimte ligt om via de rangorderegels tot een economisch efficiëntere uitkomst te komen, door de introductie van partiële voorrangsposities boven de rang van de zekerheidsgerechtigden.

Van Uden legt ook bloot dat de huidige fiscale voorrang in het verhaalsrecht op oneigenlijke gronden is behouden. Het debat over de plaats van deze voorrang is sinds de aanvang van het BW-hercodificatieproject in 1947 steevast uit de weg gegaan, onder meer met een beroep op het budgettaire belang van de staat en later ook de pressiefunctie die het bodemrecht en bodemvoorrecht hebben. De inhoudelijke argumenten voor deze hoge voorrang wegende, betoogt Van Uden dat een overtuigende rechtvaardiging voor deze voorrang ontbreekt. Hij pleit dan ook voor afschaffing van het bodemrecht en bodemvoorrecht en rangverlaging van het algemene fiscale voorrecht.

Van Uden besluit het proefschrift met aanbevelingen ter herziening van de rangorderegels. Zo bepleit hij dat de wetgever dient over te gaan tot de introductie van fixed fraction priority, een afdrachtsverplichting ten laste van de zekerheidsgerechtigden, waarbij zowel het welvaartsverlies van de non-adjusting creditors beter wordt aangepakt als het gat wordt opgevuld dat de afschaffing van het bodemrecht en bodemvoorrecht achterlaat.

Promotoren: prof. mr. Willem van Boom en prof. mr. Egbert Koops.


Ruben van Uden
Voorrang bij verhaal. Rechtvaardigingen en verklaringen

Wolters Kluwer 2024, 280 p., € 89
ISBN 978 90 1317 802 9

Over de auteur(s)