Verkiezingen vormen de kern van de vertegenwoordigende democratie. Om van vrije en eerlijke verkiezingen te spreken, moeten zij aan een aantal fundamentele uitgangspunten voldoen. Aan een op Nederland toegespitst overzicht van deze uitgangspunten heeft het tot nog toe ontbroken. Het proefschrift van Leon Trapman beoogt in die leemte te voorzien.
Het eerste deel van het proefschrift zet het constitutionele kader uiteen waarbinnen het kiesrecht moet functioneren. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan het democratieprincipe, het Nederlandse kiesstelsel en de rol van politieke partijen. Daarbij wordt duidelijk dat verkiezingen zonder politieke partijen binnen de huidige constitutionele kaders in praktische zin ondenkbaar zijn. Het Nederlandse kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging noopt ertoe dat groepen gelijkgestemde kandidaten zich op nationaal niveau organiseren. In dat licht is het opvallend dat de Grondwet de politieke partij niet noemt, terwijl de Grondwet toch geacht wordt om de constitutionele basisnormen te weerspiegelen. Trapman pleit in dat kader voor een opname van de politieke partij in de Grondwet. Daarmee wordt vooraleerst de centrale rol van partijen erkend. Daarnaast kan de vermelding een kader bieden waarbinnen (verdere) partijregulering gestalte moet krijgen. Zo’n expliciet kader ontbreekt nu.
Het tweede deel van het proefschrift formuleert de uitgangspunten voor een vrij en eerlijk verkiezingsproces die voortvloeien uit het grondrechtelijke karakter van het kiesrecht. Deze uitgangspunten worden ontleend aan artikel 4 Grondwet en artikel 3 Protocol 1 EVRM. Daarbij wordt duidelijk dat de mate van bescherming per uitgangspunt verschilt. Sommige uitgangspunten – men denke aan de stemvrijheid – worden door het EVRM sterker beschermd dan door de Grondwet. Ook de spiegelbeeldige situatie doet zich voor. Zo wordt het uitgangspunt van gelijkwaardigheid van stemmen door de Nederlandse (Grond)wet haast tot in het absolute doorgevoerd, terwijl dat onder artikel 3 Protocol 1 EVRM niet noodzakelijk is. Tot slot zijn er uitgangspunten die grondwettelijke én verdragsrechtelijke bescherming ontberen. Het gaat daarbij om de (feitelijke) kansengelijkheid tussen kandidaten en het uitgangspunt van vrije meningsvorming voor de kiezer. Wat Trapman betreft is de grondwetgever hier aan zet en moet hij deze uitgangspunten alsnog in de Grondwet verankeren.
In het derde deel, tot slot, worden de regels die gelden voor de opeenvolgende fasen van het verkiezingsproces getoetst aan de eerder geformuleerde uitgangspunten. Dit deel behandelt het verkiezingsproces in chronologische volgorde: van de kandidaatstelling, via de verkiezingscampagne en het daadwerkelijk uitbrengen van de stem, tot en met het vaststellen van de uitslag. Voorop staat dat niet alle uitgangspunten altijd onverkort kunnen worden gewaarborgd. Zij kunnen met elkaar conflicteren, in welk geval een evenwicht bewerkstelligd moet worden. Met dat gegeven in het achterhoofd doet Trapman een aantal voorstellen tot wijziging van de huidige regelgeving. Zo zou de wet van politieke partijen moeten eisen dat zij een intern democratische kandidaatstellingsprocedure hanteren. Daarnaast moet het gebruik van de volmachtstem teruggedrongen worden en zouden anonieme giften aan politieke partijen verboden moeten worden. Ook adviseert Trapman het vormgeven van een (beperkte) mogelijkheid voor kandidaten om naar de rechter te stappen als zij de verkiezingsuitslag willen aanvechten.
Trapman verdedigt zijn proefschrift op 14 mei 2024 om 16.30 uur aan de Radboud Universiteit.
Promotoren: prof. mr. Paul Bovend’Eert en prof. dr. Ben Vermeulen.
Leon Trapman
Kiesrecht, verkiezingen en verkiezingscampagnes
Wolters Kluwer 2024, 488 p., € 75
ISBN 978 90 1317 657 5