Verdediging in zwaar weer (1)

Dit is mijn laatste Vooraf in het NJB, want ik verlaat de redactie waarvan ik de afgelopen 13 jaren met heel veel plezier deel heb uitgemaakt. Waar kan dat anders over gaan dan de verdediging in strafzaken die mij zo na aan het hart ligt. Aanleiding is de arrestatie van Inez Weski, raadsvrouw van Ridouan T. op 21 april 2023. Die is als een bom ingeslagen.

De consequenties zijn verstrekkend, niet alleen voor Weski zelf, maar ook voor de voortgang van het Marengo-proces en last but not least voor de strafrechtadvocatuur. Weski heeft vrijwel meteen de verdediging van Ridouan T. neergelegd en is door de deken (noodgedwongen) voorlopig geschorst als advocaat omdat zij in voorlopige hechtenis (tot 15 mei 2023 in volledige beperkingen) haar praktijk niet kon uitoefenen. Weski acht zich volgens haar advocaten gebonden aan haar geheimhoudingsplicht en heeft tegenover de politie geen verklaringen afgelegd. Er zijn ook vragen gerezen of zij zich ­vanwege die geheimhoudingsplicht wel effectief kan verdedigen. Afgelopen week is de voorlopige hechtenis door de Rechtbank Rotterdam opgeheven, maar zij blijft verdachte. In combinatie met de voorlopige schorsing lijkt zij daardoor feitelijk als advocaat uitgerangeerd. Er circuleren veel speculaties over wat er nu precies aan de hand is geweest en over de vraag of zij gezwicht is voor de druk die mogelijk op haar is uitgeoefend. Zij is nu zelf slachtoffer van trial by rumour, ‘geruchten die gekwadrateerd worden door media’, zoals zij dit fenomeen eerder heeft getypeerd.1 Het zijn speculaties die allemaal in de lucht blijven hangen zolang niet bekend is waarop het OM de beschuldigingen aan haar adres precies baseert. Het duurde even voordat Ridouan T. een andere advocaat kon vinden die bereid is de verdediging over te nemen. Van de arrestatie van Weski is kennelijk een chilling effect uitgegaan. Gelukkig wil Michael Ruperti de fakkel van Weski overnemen.2 Daar is moed voor nodig. Afgezien van de omvang van de zaak, de tijd en energie je daarin in te lezen en de persoonlijke risico’s die als een aura om het Marengo-proces hangen, is de positie die de raadsman in ons strafproces heeft in dit soort zaken kwetsbaar. En dat is een structureel probleem.

In de eerste plaats wordt zeker in de opsporingsfase een effectieve verdediging tuchtrechtelijk aanzienlijk beknot als de verdachte in alle beperkingen zit. Die beperkingen houden in dat de verdachte niet met derden c.q. de buitenwereld mag communiceren om te voorkomen dat de waarheidsvinding wordt belemmerd. De verdachte mag dan alleen contact hebben met zijn advocaat. Maar die mag feitelijk ook niet naar buiten treden. De raadsman mag de strekking van de beperkingen niet frustreren. De tuchtrechter houdt hieraan strak de hand en heeft meermalen beslist dat het wettelijk systeem niet toelaat dat de raadsman in het belang van de verdediging uitzonderingen maakt op het verbod derden te benaderen en ontlastend materiaal te verzamelen, ook al hebben zijn handelingen de waarheidsvinding niet belemmerd en dus de strekking van de beperkingen niet gefrustreerd. Dat laatste doet er volgens de tuchtrechter niet toe. De enige remedie voor de verdediging is de opheffing van de beperkingen te vragen.3 Zolang dat niet gebeurt, is de raadsman met handen en voeten gebonden.

Deze tuchtrechtspraak staat op gespannen voet met de Straatsburgse jurisprudentie over het recht op verdediging in de opsporingsfase: The fairness of proceedings requires that an accused be able to obtain the whole range of services specifically associated with legal assistance: ­discussion of the case, organisation of the defence, collect­ion of exculpatory evidence, preparation for questioning, support for an accused in distress, and verification of the conditions of detention.’4

Over de verenigbaarheid van het systeem van beperkingen met art. 6 EVRM is naar mijn weten nog geen Straatsburgse jurisprudentie. Het zou een goed punt zijn voor een klacht bij of een prejudiciële vraag aan het EHRM.

In de tweede plaats lijkt de grens tussen rechtsbijstand en het faciliteren van een criminele organisatie steeds diffuser te worden. Mag een advocaat advies geven over de legaliteit van bepaalde activiteiten aan een (lid van een) criminele organisatie? Of maakt hij zich daarmee strafbaar? Hoe verhoudt zich dit met het adagium dat eenieder, ook een leider van een criminele organisatie, recht heeft op bijstand van een advocaat? Deze vragen spelen vooral in de adviespraktijk. Tot nu toe werd aangenomen dat bij de verdediging in rechte een advocaat zich in beginsel niet strafbaar kan maken aan deelname aan de criminele organisatie waarvan zijn cliënt verdacht wordt. De zaak Weski maakt duidelijk dat de grens tussen een verboden en een geoorloofde verdedigingsactiviteit niet (meer) zo helder te trekken is. Alleen al het contact onderhouden in het kader van de verdediging met een ander vermeend lid van de criminele organisatie kan tot verstrekkende verdenkingen leiden. Het wantrouwen tegenover een advocaat die hierin zelfstandig opereert is groot! Dit terwijl het spreken met een getuige binnen de onderzochte criminele organisatie en de resultaten daarvan aan een cliënt mededelen, ook al gebeurt dit buiten de RC of de OvJ om, volstrekt legitieme verdedigings­handelingen zijn. Daaruit kan op zichzelf geen conclusie worden getrokken dat hand- en spandiensten worden verleend aan een criminele organisatie, die buiten de reguliere advocaat-cliënt relatie vallen. Wat mij betreft zou het uitgangspunt moeten zijn dat alleen wanneer boven redelijke twijfel kan worden aangetoond – dat is dus méér dan een ernstige verdenking – dat de advocaat effectief heeft bijgedragen aan criminele activiteiten, een strafrechtelijk onderzoek naar de advocaat mag worden gestart. Anders is de advocaat vogelvrij.

Wat er ook uit gaat komen in deze zaak, er staat voor de verdediging in strafzaken veel op het spel!

Ik zal dat, ook buiten het redactieverband, nauwlettend blijven volgen.

 

Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2023/1472, afl. 21

 

Afbeelding: Pixabay

 

Voetnoten

1 Inez Weski, De jacht op het recht, 2014, p. 206.

2 Zo werd op 8 juni 2023 bekend.

3 Handboek Verdediging, 2021, par. 2.2.6.2.

4 EHRM 13 oktober 2009 (Dayanan v. Turkije) en EHRM (Grote Kamer) 9 november 2018, (Beuze v. België).

Over de auteur(s)
Author picture
Taru Spronken
A-G bij de Hoge Raad