Verkeerde psychiatrische diagnoses zijn in de GGZ al vervelend en mogelijk nadelig voor patiënten; in de forensische sector kunnen de gevolgen nog veel groter zijn. Immers een tbs-maatregel moet volgens de wet voldoen aan twee criteria: er moet sprake zijn van een stoornis en er moet vanuit gegaan worden dat er recidivegevaar bestaat.
In het verleden zijn er al herhaaldelijk problemen gebleken met wisselende diagnoses. Zo is aan een dader een tbs-maatregel opgelegd vanwege een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Vijftien jaar later valt de man nog steeds onder de maatregel en menen de deskundigen dat de diagnose destijds onterecht is gesteld. Immers zijn gedrag zou in Marokko waar de man oorspronkelijk vandaan kwam, gebruikelijk zijn voor mannen, waarmee het criterium voor een stoornis zou komen te vervallen.
Als dit zou kloppen, zou de man vijftien jaar on terecht in de tbs hebben verbleven (wat niet wil zeggen dat de man ongevaarlijk was).1
Een ander voorbeeld heb ik zelf als behandelcoördinator en vanuit die functie als getuige-deskundige bij verlengingszittingen in de rechtbank meegemaakt. Een zedendelinquent verblijft al vele jaren in de tbs-kliniek waar ik op dat moment werk. In die tijd zijn door de psychiaters diverse diagnoses over de man gesteld. In een van de zittingen heb ik dan ook gezegd dat de man alle ‘modes’ van psychiatrische diagnostiek heeft doorlopen, te beginnen met een ‘double bind’ met zijn moeder om vervolgens te komen tot borderline, ADHD en uiteraard te eindigen met autisme of op zijn minst PDD-NOS.
In recenter tijd wordt de diagnose niet alleen door de psychiater maar eveneens door psychologen van de afdeling diagnostiek gesteld. Een man verblijft meer dan twintig jaar in de tbs-kliniek (waar ik gewerkt heb) vanwege een ernstig geweldsmisdrijf. Destijds heeft hij vanuit de Pro Justitia-rapportage onder andere de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis gekregen. De tbs is vele malen verlengd. Op zijn gedrag in de kliniek is de laatste tien jaar niets aan te merken waardoor het moeilijk is om de criteria van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis nog aannemelijk te maken. Het recidivegevaar kan nog wel degelijk bestaan. Maar er moet een stoornis bepaald worden, immers anders zou de tbs-maatregel niet verlengd kunnen worden. Zoals voorstelbaar leidt iets dergelijks tot niet altijd even heldere en mogelijk zelfs oneigenlijke discussies op de afdeling diagnostiek.
Bovenstaand zijn slechts enkele voorbeelden, die met talrijke andere aan te vullen zouden zijn.
Moeten we dan niet concluderen dat de psychiatrische diagnoses een te wankele basis vormen om te oordelen dat een stoornis aanwezig is, op grond waarvan een zware maatregel als tbs wordt opgelegd? Immers anders dan bij veel somatische aandoeningen zijn psychiatrische of persoonlijkheidsstoornissen doorgaans niet via beeldvormend materiaal of laboratoriumonderzoek vast te stellen of aantoonbaar. Nog los van het feit dat veelal DSM-items als criterium worden gebruikt die oorspronkelijk niet als diagnosticum maar louter als classificatie met het oog op verzekeringen bedoeld zijn.
Het zou goed zijn als een multidisciplinaire onderzoekscommissie zich buigt over de vraag of niet louter het recidivegevaar (vastgesteld via up-to-date methodes met inbegrip van moderne technologie als AI) de grondslag zou moeten vormen voor oplegging van een dergelijk zware maatregel als de tbs. Uiteraard zouden de bevindingen gedeeld moeten worden met politici en uit moeten monden in een advies met betrekking tot een wetswijziging.
Deze Opinie verschijnt in NJB 2020/2408, afl. 36.
Afbeelding: https://pixabay.com/en/judge-consider-thinking-300556/