Nederland heeft de Eerste Kamer te danken aan de Belgen. Toen Souverein Vorst Willem, gebruik makend van Napoleons vlucht van Elba op 16 maart 1815, een machtsgreep deed door via een Proclamatie zichzelf de Koningskroon op te zetten en – overigens met goedvinden van het Congres van Wenen – België annexeerde, moest een en ander in een grondwet gelegaliseerd worden. De Belgen beschikten ruimschoots over adellijke titels en verlangden in de grondwetscommissie daarom een Eerste Kamer naar Engels model.
Willem I had daar wel oren naar, mits hijzelf de leden kon benoemen. Zo ontstond via de Grondwet van augustus 1815 de Eerste Kamer, die al snel de bijnaam kreeg van ‘la Ménagerie du Roi’. Koning Willem I was gesteld op zijn Eerste Kamer, maar Koning Willem II nog meer. Het verhaal gaat dat toen de Grondwet van 1848 bepaalde dat de Eerste Kamer voortaan gekozen zou worden door Provinciale Staten, de vorst de voorzitter van de nieuwe Kamer een zelfportret beloofde, dat in de vergaderzaal zou moeten hangen: ‘Zodat ik altijd bij U zal zijn’! Het portret hangt er nog steeds. Om het elitekarakter van de nieuwe kamer toch enigszins te handhaven werd bepaald dat de leden gekozen dienden te worden uit de ‘hoogst aangeslagenen in de Rijks directe belastingen’. Bij de herziening van 1887 bepaalde de Grondwet dat ook lieden verkozen konden worden, die ‘eene of meer hooge en gewigtige openbare betrekkingen, bij de wet aangewezen, bekleeden of bekleed hebben’. Zo konden onder meer hoogleraren, officieren, rechters, oud-ministers en oud-Tweede Kamerleden Eerste Kamerlid worden. Dus niet alleen zeer rijke, maar ook verstandige mensen konden voortaan lid worden! Een en ander doet potsierlijk aan. In 1917 kwam aan deze onzin een einde door de vereisten voor het lidmaatschap van Tweede en Eerste Kamer gelijk te stellen en in 1922 werd ook bij de Eerste Kamerverkiezingen het stelsel van evenredige vertegenwoordiging ingevoerd.
Vermeldenswaard is overigens dat de Eerste Kamer eenmaal om politieke redenen is ontbonden. Het kabinet-Kuyper (1901-1904) zag dat het geen meerderheid in de Eerste Kamer zou krijgen voor een aanpassing van de Hoger Onderwijswet en dat dit na ontbinding wel het geval zou zijn.
De Eerste Kamer werd aldus in 1904 ontbonden. De Grondwet van 1887 gaf de regering in artikel 73 (thans artikel 64) daarvoor de volledige bevoegdheid. Aan dit mijns inziens ten onrechte veel bekritiseerde besluit1 hebben de studenten van de bijzondere universiteiten de effectus civilis bij hun afstuderen te danken.
In 1925 kwam het waarachtig tot een ‘heldendaad’ van de Eerste Kamer toen zij het tractaat met België over de zeggenschap inzake de Wielingen, een vaargeul in de Oosterschelde, verwierp.2
Minister van Buitenlandse Zaken Van Karnebeek trad af.
Over het algemeen heeft de Eerste Kamer zich keurig gedragen. Als het tot een afstemmen van een wetsontwerp kwam, dan werd er ‘gelijmd’ of bleef het bij een aftreden van één minister. Zo is het in 1907 gegaan met het door de Eerste Kamer afwijzen van de oorlogsbegroting van het kabinet De Meester. Het daarop volgende ontslagbesluit van de hele regering werd ingetrokken en alleen minister Staal van Defensie trad af. Hetzelfde gebeurde toen de Eerste Kamer na de ‘nacht van Van Thijn’ in 2005 een grondwetswijziging inzake de gekozen burgemeester afwees en alleen minister De Graaf aftrad. In 1999 na de ‘nacht van Wiegel’ waarin een wijziging van de Grondwet betreffende het correctief referendum het niet haalde, werd er ‘gelijmd’.
Het enige voorbeeld van een kabinet dat door de Eerste Kamer werkelijk naar huis werd gestuurd dateert van meer dan 150 jaar geleden. Het kabinet Rochussen (1858-1860) kwam ten val toen na vier dagen debatteren de Eerste Kamer – onder gejuich van de publieke tribune – de ontwerp-Spoorwegwet verwierp. Het geplande spoorwegnet zou vooral Rotterdam ten goede komen, wat verzet uitlokte van Amsterdamse Kamerleden en afgevaardigden uit de noordelijke provincies.
Het is opvallend dat in dit enige voorbeeld, waarbij de Eerste Kamer het kabinet definitief de voet dwars zet, lokale belangen de hoofdrol spelen. Dat geeft te denken. In een gedegen artikel in NRC Handelsblad van 4 februari beschrijft professor Elzinga de opkomst van een bundeling van lokale partijen, die via de Provinciale Statenverkiezingen een gezamenlijke gooi willen doen naar een Senaatsfractie. Elzinga schat voorzichtig dat de kans op een fractie van tien tot twaalf zetels tot de mogelijkheden behoort. Het lijkt er daarmee op dat het kabinet-Rutte II, in de peilingen toch al zwak staand, met deze vreemde eend in de bijt geen werkbare meerderheid in de Eerste Kamer zal vinden of keer op keer zijn wetsvoorstellen zal zien sneuvelen.
Dr. J.A.O. Eskes is oud-docent Staatsrecht aan de Universiteit Utrecht.
Bron afbeelding: website Zoo Antwerpen
1. Zie mijn artikel ‘Ontbinding van de Eerste Kamer?’ in NJB 2013, afl. 37, p. 2611.
2. Zie R.L. Schuursma, Het onaannemelijk tractaat (diss. Utrecht), 1976