Tribunaal tegen Turkije

Voor het Permanent Peoples’ Tribunal, een tribunaal opgezet volgens het zelfde model als de Vietnam-tribunalen, vond onlangs een rechtszaak plaats over de daden van Turkije tegen de Koerdische bevolking. De uitslag daarvan was even voorspelbaar als de reactie van Turkije, dat zich niet veel gelegen zal laten liggen aan het oordeel. Waar een ‘proces’ als dit goed voor kan zijn is steun in de rug van de Koerden en bewustwording bij anderen wat voor regime het is waarmee ‘het Westen’ een deal in stand houdt om zijn eigen vluchtelingenprobleem in de hand te houden.

In de jaren zestig waren er de Russell-tribunalen, in de eerste plaats tegen de VS, om de Vietnamoorlog aan de kaak te stellen. Dat was een initiatief van Bertrand Russell en Jean-Paul Sartre. De vorm was die van een rechtszaak, met een aanklager, een dagvaarding en een juridische kwalificatie van de feiten, doorgaans in termen van het internationaal (straf)recht. En er waren veel getuigen die hun ervaringen met de verdachte staat uitdroegen. Het oordeel kwam van een internationaal tribunaal van gerespecteerde juristen en intellectuelen gelieerd aan ngo’s op het gebied van de vrede en mensenrechten en het betrof doorgaans een veroordeling bij verstek, want staten plegen zich voor zo’n niet-officieel forum niet te verdedigen, hoewel daartoe nadrukkelijk uitgenodigd. Deze tribunalen waren vanzelfsprekend vooral op de publieke opinie gericht, politieke mobilisatie was het doel.

Hoewel de Vietnam-tribunalen het bekendst zijn geworden, zijn er ook tribunalen gehouden over Palestina, over Chili en Latijns Amerika, over het Internationaal Monetair Fonds en over veel andere onderwerpen tot aan misbruik van mensenrechten in de psychiatrie toe. Sinds 1979 is er een opvolger, het Permanent Peoples’ Tribunal, naar hetzelfde model opgezet door Lelio Basso in Italië. Een aantal malen heeft deze organisatie een tribunaal tegen de Filippijnen gehouden en op 15 en 16 maart jl. vond in Parijs een tribunaal plaats over Turkije en de Koerden. De internationale jury stond onder leiding van Philippe Texier, oud lid van de Franse Cour de Cassation en bestond verder uit zes vooraanstaande juristen en intellectuelen uit verschillende landen met een aanzienlijke staat van dienst op het gebied van de mensenrechten.1 Aanklager was de Brusselse advocaat Jan Fermon, geassisteerd door de Italiaanse juriste Sara Montinaro.

De onderdrukking van de Koerden door de Turkse staat is zo oud als die staat zelf en er moest dus drastisch geselecteerd worden in de feiten. Gekozen is voor tenlastelegging enerzijds van het extreme oorlogsgeweld gericht tegen Koerdische steden tussen september 2015 en juni 2017, in de dagvaarding gekwalificeerd als oorlogsmisdaden maar door de Turkse staat stelselmatig verdedigd als politieel optreden tegen de terroristen van de PKK. Anderzijds is een selectie ten laste gelegd van gerichte aanslagen in opdracht van de geheime diensten zoals de moord op drie Koerdische activistes in Parijs in 2013, in de tenlastelegging aangeduid als staatsmisdrijven. Gedurende de twee zittingsdagen zijn 37 getuigen gehoord, de meeste in persoon aanwezig, enkelen via een skype-verbinding. Tezamen geven die getuigenverklaringen, in combinatie met de foto’s waarmee de dagvaarding doorspekt is en met getoonde video’s, een indrukwekkend beeld van de zeer gewelddadige onderdrukking.

Het eerste punt van de tenlastelegging, het systematische geweld tegen de Koerdische steden van 2015 tot 2017, kent een juridische voorvraag, namelijk of sprake is van een niet-internationaal gewapend conflict in de zin van het internationaal recht. In dat geval is het geweld van de PKK namelijk niet per definitie onrechtmatig en kan het staatsgeweld getoetst worden aan de normen van het oorlogsrecht. Het tribunaal grijpt terug op de historie en stelt vast dat de vorming van de Turkse eenheidsstaat na WO I is gebaseerd op ‘the imposition of Turkishness’, vanuit welk concept het streven van erkenning van een Koerdische identiteit als bedreiging wordt ervaren en door de geschiedenis van de republiek heen dan ook altijd op repressie is gestuit. (Wat dat Turkse gevoel inhoudt hebben we kunnen zien bij de vlaggen zwaaiende jongeren voor het consulaat in Rotterdam, al had dat niet direct met de Koerdische kwestie te maken.) Het opkomen voor zelfbeschikkingsrecht door de Koerden wordt door het tribunaal in die context begrepen. Vervolgens wordt vastgesteld dat de behoefte aan repressie door de staat als gevolg van de oorlog in Syrië verder is opgelaaid, nu de Koerden daarin een actieve rol spelen in de bestrijding van IS, en dat aan de Turkse grens. Tegen die Koerdische activiteit is door de Turkse staat in 2014 officieel een zogenaamd ‘Collapse Plan’ opgesteld, dat voorzag in de vernietiging van Koerdische nederzettingen, massadestructie van steden, arrestaties en gedwongen evacuaties, dat allemaal om de PKK eronder te krijgen. Vele duizenden Koerden zijn in dat kader gedood, gewond en gearresteerd en 150 tot 300.000 overlevenden gedwongen geëvacueerd. Vervolgens zijn hun woonplaatsen gebombardeerd. Blokkades van de steden, inhoudende een verbod tot in- en uitreizen, een uitgaansverbod en soms ook het afsnijden van alle telefoon- en internetverbindingen, vaak 24 uur per dag, gingen aan de bombardementen vooraf en waren bedoeld om de politie, paramilitaire eenheden en het leger vrij spel te geven. De beschrijvingen door getuigen geven een beeld van gruwelijke militaire belegeringen. Het ergste was de belegering van de stad Cizre, waar de mensen tijdens de bombardementen hun toevlucht namen tot schuilkelders, die vervolgens in brand werden gestoken. De balans van het beleg van Cizre is 242 burgers gedood, van wie er 137 zijn gevonden in hun eigen huizen. Dat was de realiteit van het ‘Collapse Plan’.

De bombardementen betroffen doelgericht ook historische binnensteden en daarmee het culturele erfgoed van de Koerden. Dat is vooral gebeurd in Sur, de historische binnenstad van Diyarbakir. Ook daar decreten die neerkwamen op een beleg: niemand meer in of uit de wijk en iedereen verplicht binnen te blijven. Totdat dat beleg voor een paar uur werd opgeheven, met als gevolg dat iedereen op de vlucht ging. Toen het gebied min of meer leeg was kwam er een onteigeningsdecreet voor het overgrote deel van de huizen en gebouwen in Sur. Wat niet onteigend werd was al staatseigendom. Vervolgens werd de hele historische wijk platgebombardeerd. Dat een dergelijke massadestructie niets meer met politiemaatregelen ter bestrijding van terrorisme te maken heeft moge duidelijk zijn. Het directe verband tussen deze oorlogsmisdrijven en de misdrijven van de staat wordt wel heel duidelijk bij de moord op de deken van de Orde van Advocaten van Diyarbakir, Tahir Elçi, die tijdens een toespraak waarin hij een oproep deed om de monumenten van Sur te sparen, door het hoofd werd geschoten.2

Juridisch heeft het tribunaal op grond hiervan vastgesteld dat de Turkse staat in een militair conflict met de Koerdische bevolking is gewikkeld en zich daarom had moeten houden aan de Geneefse conventies. Blijft over de vraag of de PKK voldoet aan de criteria die gelden voor de non-statelijke partij in zo’n intern gewapend conflict. Volgens het tribunaal is dat het geval omdat de PKK een gestructureerde organisatie is met nationale, regionale en lokale verantwoordelijken, die in een hiërarchisch verband bevelen geven aan hun ondergeschikten, die ook worden opgevolgd. De getuigenverklaringen over tal van PKK-operaties tonen volgens het tribunaal ook aan dat de PKK dicht bij de Koerdische bevolking staat en dat die acties herleidbaar zijn tot het beleid dat door de top van de organisatie (Abdullah Öcalan vanaf zijn gevangenis op het eiland Imrali) wordt geformuleerd. De PKK moet daarom volgens het tribunaal gezien worden als partij in een niet-internationaal gewapend conflict, en niet als terroristische organisatie. Dit betekent dat beide partijen gehouden zijn aan internationaal humanitair recht, zoals geformuleerd in de Geneefse verdragen.

Het is overigens de vraag wat het EU hof in Luxemburg met dit oordeel gaat doen. Daar ligt een verzoek van de PKK om afgevoerd te worden van de Europese lijst van terroristische organisaties. De hoorzitting is in april van dit jaar geweest, een uitspraak wordt eind 2018 verwacht.

Wat de staatsmisdrijven betreft ging het tijdens de zitting vooral om de moord in Turkije in 1992 op de zeer populaire schrijver en journalist Musa Anter door de militaire inlichtingendienst, waarvoor nooit iemand veroordeeld is en op de moord in 2013 op drie Koerdische activistes in Parijs in het Koerdisch Informatie Centrum daar. De moordenaar van de drie Koerdische vrouwen is niet alleen ontmaskerd als lid van de Turkse geheime dienst MIT, maar ook gearresteerd en vervolgd in Frankrijk. Helaas is hij aan een ziekte overleden in een Franse gevangenis kort voordat het proces zou beginnen. Daarmee lijkt de kans verkeken om een oordeel van de Franse rechter te krijgen over de rol van de Turkse staat in deze drievoudige moordaanslag. Dat is des te betreurenswaardiger omdat de kans op berechting van de daders van politieke moorden en verdwijningen in Turkije zelf praktisch nihil is, gezien de georganiseerde praktijk van straffeloosheid.

In zijn vonnis3 beslist het Tribunaal dat de Turkse staat zich heeft schuldig gemaakt aan:

-  oorlogsmisdrijven in Zuid-Oost Turkije, met het doel de Turks-Koerdische bevolking gedeeltelijk uit te roeien;

- staatsmisdrijven, waaronder moorden, buitengerechtelijke executies en verdwijningen door verschillende takken van de staatsveiligheidsdiensten, zowel in Turkije als daarbuiten, waarbij het ontbreken van serieus onderzoek naar de rol van de Turkse staat in overeenstemming is met de georganiseerde politiek van straffeloosheid.

Twee personen worden voor dit alles in het bijzonder verantwoordelijk gehouden, president Recep Tayyip Erdogan en generaal Adem Hudutu, aanvoerder van het tweede leger en de architect van de gezamenlijke operaties van politie, gewapende milities en het leger. Deze Hudutu zit overigens zelf inmiddels in de gevangenis op verdenking van deelname aan de mislukte staatsgreep.

Wat moeten we van dit alles vinden? De uitslag van dit proces was natuurlijk even voorspelbaar als de reactie van Turkije, dat het oordeel ongetwijfeld naast zich neer zal leggen. Waar een ‘proces’ als dit goed voor kan zijn is steun in de rug van de Koerdische bevolking en bewustwording bij anderen wat voor regime het is waarmee ‘het Westen’ een deal in stand houdt om zijn eigen vluchtelingenprobleem in de hand te houden.

 

Prof. mr. T. Prakken was hoogleraar straf(proces)recht aan de Universiteit Maastricht en is advocaat bij Prakken d’Oliveira in Amsterdam. Deze Opinie verschijnt in NJB 2018/1300, afl. 26. 

 

  1. Dat waren Luiza Erundina De Sousa (Brazilië), Javier Giraldo Moreno (Colombia), Helen Jarvis (Australië), Nello Rossi (Italië) en Gianni Tognoni (Italië).
  2. Hierover schreef ik onder de titel ‘In memoriam Tahir Elçi’ in NJB 2016/2173, afl. 43, p. 3020.
  3. Dat vonnis is te vinden op de website van het Tribunaal onder het tabblad ‘Jurisprudence’, http://permanentpeoplestribunal.org

 

Afbeelding: Shutterstock

Over de auteur(s)