Terwijl de zon op de terrassen schijnt, vindt de strafrechtspraak plaats in het duister

Wij leven in een land waar een bezoek aan restaurants en De Efteling wel mogelijk is, maar een bezoek aan de zalen waar medeburgers worden berecht en veroordeeld niet. Deze situatie is onhoudbaar.

In 1764 schreef Cesare Beccaria in Over Misdaden en Straffen: ‘Wie kan zich tegen laster verdedigen, wanneer zij gewapend is met het zekerste schild van de tirannie: het geheim?’ De duisternis van geheime strafprocessen leek ver achter ons te liggen, tot de uitbraak van het coronavirus. Om de verdere verspreiding van het virus te beperken werden de deuren van de gerechtsgebouwen op 17 maart voor het publiek gesloten. Uit de ‘Tijdelijke regeling i.v.m. geleidelijke openstelling gerechtsgebouwen’ voor het terrein van het strafrecht d.d. 11 mei blijkt dat de deuren ook de komende tijd potdicht zullen blijven voor burgers.1 Als deze stand van zaken een uitdrukking vormt van onze collectieve prioriteiten, dan zijn fundamentele rechtsstatelijke normen ver weggedrukt in het maatschappelijke bewustzijn: wij leven in een land waar een bezoek aan restaurants en De Efteling wel mogelijk is, maar een bezoek aan de zalen waar medeburgers worden berecht en veroordeeld niet. Deze situatie is onhoudbaar.

In een rechtsstaat vindt de behandeling van strafzakenplaats in het licht van de publieke openbaarheid. Burgers kunnen zien en horen wat er in de rechtszalen gebeurt en kunnen zo de rechtspleging controleren. Het fundamentele belang van de openbaarheid van terechtzittingen wordt beschermd door artikel 121 Grondwet en artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De reflex dat in tijden van crisis de controle op het functioneren van staatsmachten onderaan het prioriteitenlijstje komt te staan is in de huidige crisis onmiskenbaar. Nu we maanden verder zijn, liggen nog altijd afgekondigde noodverordeningen ten grondslag aan de boetes die burgers krijgen opgelegd voor het overtreden van ‘coronamaatregelen’. Parlementaire controle op deze gang van zaken bestaat nauwelijks. De zittingen waar burgers op basis van deze noodverordeningen worden veroordeeld tot soms wel een aantal weken hechtenis kunnen wij niet bijwonen. Burgers die zich proberen te verdedigen met het argument dat zij de strekking van de vele verboden niet helemaal hebben begrepen kunnen zich in de zittingszaal niet gesteund voelen door medeburgers. En het openbaar ministerie en rechters hoeven niet beducht te zijn voor de kritische blik van dit publiek wanneer de beschuldigde burger het vuur aan de schenen wordt gelegd. De kwaliteit van de magistratuur en advocatuur in Nederland is te hoog om direct voor allerlei excessen achter de gesloten deuren te hoeven vrezen. Maar het stemt zorgelijk dat ook binnen de rechtspraak kennelijk het besef niet leeft dat een generieke uitzondering op de openbaarheid van zittingen nauwelijks verdedigbaar is nu deze openbaarheid in ieder geval in beperkte mate feitelijk te realiseren zou moeten zijn. Voor zowel de kwaliteit als de legitimiteit van de strafrechtspleging is het uiteindelijk cruciaal dat deze de kritische publieke blik moet kunnen verdragen.

Het rechtsstatelijke belang van de publieke openbaarheid is minder tastbaar dan economische belangen of het belang van het drinken van een biertje op het terras. En in een concrete zaak zitten de verdachte en het slachtoffer wellicht ook niet te wachten op publieke belangstelling. Juist door de rechtspraak zou echter zichtbaar moeten worden uitgedragen dat waarborgen die fundamenteel zijn voor een functionerende rechtsstaat altijd relevant zijn, hoe weinig concreet en particulier de aard hiervan ook is. Natuurlijk dwingen de huidige maatregelen tot aanpassingen in de publieke toegang tot strafzaken. Openbaarheid is echter het uitgangspunt en beperkingen zouden slechts moeten worden aangebracht als deze strikt noodzakelijk zijn. De huidige insteek lijkt precies de tegenovergestelde te zijn. Bij hoge uitzondering wordt enig zicht gegeven op terechtzittingen: in de zaken waar de meeste belangstelling voor bestaat worden beelden via een livestream getoond en maximaal drie journalisten kunnen een zitting bijwonen. Het is begrijpelijk dat wanneer grote publieke belangstelling wordt verwacht het noodzakelijk kan zijn de toegang tot een zitting te beperken, hoewel net als in het theater een livestream en het verslag van een journalist geen volwaardig alternatief mogen heten. Waarom het noodzakelijk is de deuren voor het publiek geheel gesloten te houden ook in alle andere strafzaken waarin een dergelijke belangstelling juist niet wordt verwacht blijft echter volstrekt onduidelijk. Bij gebrek aan een relevante rechtvaardiging oogt deze beperkende maatregel disproportioneel.

Een zelfkritische en transparante rechtspraak zou er veel aan gelegen moeten zijn te voorkomen dat te lichtzinnig wordt omgegaan met de publieke openbaarheid. Daar waar openbaar vervoersbedrijven, casino’s en sportscholen wikken en wegen om oplossingen te verzinnen die een evenwicht treffen tussen het belang van de volksgezondheid en uiteenlopende andere belangen, zou het onze rechtsstaat niet misstaan als wat meer creativiteit wordt getoond om de gerechtsgebouwen zo spoedig mogelijk weer gedeeltelijk te kunnen openen voor het publiek.

 

Deze Opinie is verschenen in NJB 2020/1501, afl. 24.

 

  1. Dat publiek niet welkom is, blijkt ook uit het antwoord op de veelgestelde vragen m.b.t. het coronavirus op www.rechtspraak.nl. De ‘Algemene regeling zaaksbehandeling rechtspraak’ d.d. 1 mei (die in ieder geval geldt tot 1 september) lijkt wel enige ruimte voor aanwezigheid van het publiek te laten – overigens nog steeds te beperkt – maar bij tegenstrijdigheid tussen de algemene regeling en een tijdelijke regeling voor een rechtsgebied gaat de tijdelijke regeling voor, aldus de algemene regeling. Ook het antwoord op Kamervragen van de ministers Grapperhaus en Dekker op 19 mei biedt geen concreet perspectief op heropening.
Over de auteur(s)
Abhijit Das
Docent/onderzoeker straf(proces)recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam