Spijtbetuigingen

De laatste weken stonden de kranten vol van spijtbetuigingen van Haagse politici, de Britse premier en een mediatycoon uit Hilversum. Een juist getimede spijtbetuiging lijkt een voorwaarde te zijn geworden om bestuurlijk te kunnen overleven. Het uitblijven ervan bracht een mede­werkster van de VVD in de problemen. In 2014 had het Amsterdamse Hof deze Soumaya veroordeeld voor deelneming aan een terroristische organisatie: “Van werkelijk afstand nemen van de door haar begane strafbare feiten is geen sprake. Het hof constateert dit met spijt. Deze constatering brengt mee dat de matigende invloed op de staftoemeting die aan voormeld tijdsverloop en de wijziging in de levenssituatie van de verdachte in beginsel toekomt, beperkt blijft.” Het wordt haar nu opnieuw nagedragen, nadat ze haar gevangenisstraf van drie jaar heeft uitgezeten.

Spijt moet – kennelijk. Dat staat in een oude traditie. Door spijt te betuigen, berouw te tonen en afstand te nemen van je daad kan je vergeven worden. Slechts weinigen rekenen nog op het voorbeeld van Titus Brandsma die in het concentratiekamp geen eisen stelde om zijn beulen vergevingsgezind tegemoet te treden. “Ze schopten anno sjoerd en ze schopten titus/ tot de pater bloedde en de bloedende zei/ wij zullen voor die mensen bidden/ zodat ze tot inzicht komen”.1

Dat een spijtbetuiging niet alleen een rol speelt in verband met vergeving, maar ook – zoals Soumaya ondervond – in verband met bestraffing is niet verrassend. Maar degene die na een delict haar straf heeft ondergaan, heeft haar prijs betaald. Dan kan, vanuit het oogpunt van vergelding, het verleden worden afgesloten. Wij verlangen daarvoor niet dat de veroordeelde alsnog ervan blijk geeft te beseffen iets verkeerds te hebben gedaan.

Vergelding is niet het enige strafdoel. Preventie is een ander. Op het eerste gezicht schuilt er een zekere logica in de gedachte dat een veroordeelde een gevaar vormt als ze niet uitdrukkelijk terugkomt op bij haar veroordeling gebleken opvattingen. In dat verband is verschil te maken tussen enerzijds berouw, waarbij het gaat om het besef iets (moreel of religieus) verkeerds te hebben gedaan en de wens in de toekomst beter te handelen en anderzijds spijt, waarbij bepaalde gevolgen van doen of laten worden betreurd. Het met het ontbreken van berouw gesuggereerde ontbreken van moreel besef, brengt risico’s mee die ook in de psychiatrie – bijvoorbeeld bij de diagnose van de antisociale persoonlijkheidsstoornis – worden erkend.

Het oordeel dat moreel besef ontbreekt, moet evenwel niet te snel worden geveld. Of in een rechtszaak een sociaal wenselijk antwoord wordt gegeven of uitblijft, zegt weinig. Juist mensen die hun handelingen niet kunnen of willen rechtvaardigen, zijn niet altijd in staat de juiste woorden op het juiste moment te vinden. Bovendien is de betekenis en waardering van spijtbetuigingen cultureel bepaald: uit vergelijkend onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat in Nederland eerder serieuze betekenis wordt toegekend aan verontschuldigingen dan in Turkije.2 Als in het proces niet een berouwvolle toon wordt aangeslagen, betekent dat bovendien nog niet dat dit ook later nog een risico-indicatie oplevert. Mensen veranderen. Dat geldt ook voor veroordeelde terroristen die de kans hebben gekregen goede nieuwe contacten te leggen en/of oude te herstellen en daardoor te reflecteren op hun eerdere misstappen. Overdreven optimisme is onverstandig, maar overdreven voorzichtigheid evenzeer, omdat daarmee wordt miskend dat mensen niet altijd vastgeroest zitten in hun oude ‘ik’ maar onderhevig zijn aan dynamische factoren waardoor ze eerdere opvattingen en gewoontes achter zich laten.

En dan is er nog het perspectief van het slachtoffer. Met een oprechte spijtbetuiging wordt het leed van het slachtoffer erkend, wat soms van belang is in de verdere relatie tussen dader en slachtoffer. Maar ik betwijfel of steeds berouw en erkenning van het foutieve van het eigen handelen kunnen worden verlangd. Buiten de zojuist genoemde moeilijk­heden om daarvoor de juiste woorden te vinden, hangt dat toch ook van het concrete delict af. Denk eens aan de dokter die een mislukte operatie uitvoerde, de juwelier die iemand het ziekenhuis in sloeg toen hij werd overvallen, de agent die schoot toen hij meende zelf te worden beschoten. Wat kunnen ze meer zeggen dan dat ze het erg vinden voor het slachtoffer? Dat een slachtoffer daar soms geen genoegen mee neemt, kan heel begrijpelijk zijn maar doet daar niet per definitie aan af. Zo zijn het ook na een veroordeling voor een slachtofferloos delict de concrete omstandig­heden van het geval en wat daadwerkelijk door de veroordeelde zelf is gedaan die bepalen of het achterwege blijven van een uiting van berouw hem of haar moet worden nagedragen.

Intussen zijn er al die spijtbetuigingen van politici en andere hooggeplaatsten. Het gaat doorgaans om verontschuldigingen voor gebeur­tenissen waarvoor de sprekers niet direct zelf verant­woorde­lijk waren. Sterker nog: behendig geformuleerde spijtbetuigingen doen soms vermoeden dat het nadrukkelijk betreurde lot van de slachtoffers de aandacht voor het te kort schieten van de spreker moet verbloemen. Wat daarvan zij, met het uitspreken van spijt worden de nood en de zorgen van anderen als gemeenschappelijk probleem erkend. Uit dat perspectief is de recente spijtbe­tuiging van Soumaya voor de keuzes die ze eerder heeft gemaakt misschien verstandig. De praktijk leert echter ook dat dergelijke woorden zelden het vertrouwen van daadwerkelijke inkeer opleveren. Alleen al daarom gaat mijn scepsis over de waarde van menig spijtbetuiging gepaard met een relativering van het belang van het ontbreken daarvan. 

 

Dit Vooraf verschijnt in NJB 2022/354, afl. 6. 

 

Afbeelding: pixabay

 

  1. Tsead Bruinja, Kapstok. Gedichten, Ljouwert 2018, p. 17. Anno Sjoerd was de doopnaam van Titus Brandsma die in 1942 in Dachau werd vermoord.
  2. Saïd Shafa, Fieke Harinck, Naomi Ellemers, 'Sorry seems to be the hardest word: Cultural differences in apologizing effectively', J Appl Soc Psychol. 2017;47:553–567.
Over de auteur(s)
Author picture
Ybo Buruma
Raadsheer in de Hoge Raad