Het lijkt zo’n simpele en efficiënte oplossing voor de hoge werkdruk in de strafketen: het Openbaar Ministerie zelf laten straffen in de zogenaamde ‘kleine zaakjes’.1 Voor burgers die ermee te maken krijgen, is het een ramp. In de tien jaar waarin het OM straffen oplegt zonder dat er nog een rechter betrokken is, zijn duizenden mensen onterecht veroordeeld. Dat blijkt uit een schokkend artikel in NRC Handelsblad.2
Onder het artikel staat: ‘Het OM “betreurt het dat de aangehaalde bestraften de afdoening van hun zaak zo hebben ervaren”. […] Hoewel het OM erkent “dat er zo nu en dan zaken niet goed verlopen”, is er volgens een woordvoerder geen sprake van “representatieve, recente en objectief vastgestelde patronen”.
Toch lijkt er wel degelijk een patroon te zijn in de manier waarop het OM met verdachten omgaat: alsof zij bij voorbaat schuldig zijn. Daardoor blijven niet alleen onterecht bestraften in verbijstering achter. Ook mensen die wél in verzet gaan tegen het OM, standhouden en uiteindelijk na een jarenlange strijd gelijk krijgen van de rechter, houden daar een kater aan over.
Wat het met je doet als je als ‘brave burger’ in de strafbeschikkingsmolen terecht komt, blijkt wel uit het verhaal van Joost, iemand uit mijn omgeving.3 Met stijgende verbazing las ik de brieven die het OM naar verdachten durft te versturen en hoorde ik hoe het er tijdens de OM-zitting aan toe ging. Is de onschuldpresumptie nog wel een grondrecht in Nederland?4 Dat blijkt in elk geval niet uit de manier waarop het OM verdachten in strafbeschikkingszaken bejegent.
Ergens in april 2016 rijdt Joost op een snelweg. Zijn snelheid is ongeveer 130 kilometer per uur, hij houdt zich zoals gewoonlijk aan de maximumsnelheid. Het is rustig op de weg, rond half drie ‘s middags. Voor en achter hem is de weg vrij. Wel ziet hij in de verte een vrachtwagen, met daarachter een personenauto. Deze voertuigen rijden een stuk langzamer, ergens tussen de 80 en 100 kilometer per uur. Om in te kunnen halen gaat Joost naar de linkerbaan. Maar als hij vlakbij de personenauto is, komt deze ineens onverwacht de linkerbaan op. Joost is alert en remt meteen. Korte tijd is de afstand tot zijn voorganger kleiner dan hij zou willen, maar hij wil ook niet in de slip raken en remt beheerst. Gelukkig heeft de onoplettende actie van zijn medeweggebruiker dus verder geen vervelende consequenties.
Of toch wel? Want vele kilometers later wordt Joost van de weg gehaald. Het was hem al opgevallen dat hij enige tijd gevolgd werd. Joost twijfelt of hij wellicht een verkeersbord over het hoofd gezien heeft, en vraagt de agent of hij misschien te hard reed. Dat is niet het geval. De agent vertelt hem dat hij hem aan de kant heeft gezet, omdat Joost te weinig afstand zou hebben gehouden. Na een paar minuten praten wordt Joost pas duidelijk op welke situatie de agent doelt: toen hij hard remde omdat iemand ineens onverwacht van de baan rechts van hem voor hem opdoemde? Daarvoor krijgt híj een bekeuring? Joost kan het bijna niet geloven, maar heeft al snel door dat discussie met de agent geen zin heeft. Aan het einde van het gesprek zegt hij tegen de agent dat hij door moet naar zijn afspraak en neemt zich voor bezwaar te maken tegen de bekeuring die hij volgens de agent thuisgestuurd zal krijgen.
Maar dat valt tegen. Begin januari, bijna tien maanden later, krijgt Joost de schrik van zijn leven. Er ligt dan namelijk geen bekeuring op de mat, maar een oproeping voor een OM-zitting. Met trillende handen leest Joost de brief van het OM. Blijkbaar wordt hij verdacht van: ‘Niet voldoende afstand houden bij snelheden van meer dan 120 km/h gepleegd op X april 2016…’, maar wat dat precies inhoudt, is niet duidelijk. De brief is intimiderend, de toon onvriendelijk en dreigend:
Bovendien snapt Joost de informatie in de brief maar half. Ronduit bang wordt Joost van de bijlage. Hij krijgt er niet echt vat op wat hem precies boven het hoofd hangt, maar blijkbaar kan het voor hem zelfs uitdraaien op ‘taakstraf’, ‘ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen’ en ‘reclassering’: woorden die hem treffen als mokerslagen.
Vol ongeloof leest Joost de brief nog een keer, en nog een keer. Hij blijft even naar de foto in de bijlage staren. Die wat onderuitgezakte verdachte, is híj dat? Blijkbaar is hij in de categorie verkeershufters terechtgekomen!
Wat te doen? Om te beginnen blijkt Joost in het buitenland te zijn op de datum van de geplande OM-zitting. Hij besluit om uitstel van de zitting te vragen en schrijft een brief. Daarin vertelt hij ook maar meteen dat hij onschuldig is en legt uit dat hij hard moest remmen voor zijn voorganger. Ook schrijft hij dat hij per se naar de zitting wil komen om zich te kunnen verdedigen. Verder vraagt hij of de zitting op een andere plek kan plaatsvinden, dichterbij huis. Hij moet namelijk een dag vrij nemen als hij helemaal naar de genoemde rechtbank moet afreizen en hij heeft weinig verlofuren. Tot slot verzoekt hij in de brief om inzage in zijn dossier. Hij krijgt een nieuwe ‘oproeping’ van het OM, met een andere datum maar in dezelfde plaats. Over zijn brief wordt met geen woord gerept. Maar een dag na de nieuwe ‘oproeping’ vallen er nog twee brieven van het OM op de mat. Identieke brieven, dat wel. De inhoud van die brieven is volkomen raadselachtig:
Joost neemt telefonisch contact op met het OM om te vragen wat nu precies de bedoeling is. Wordt hij nu wel of niet verwacht op de geplande nieuwe datum? Hij krijgt te horen dat de zitting dubbel was ingeboekt en dat het systeem deze brieven dan automatisch verstuurt. Joost wordt wel degelijk geacht naar de zitting te komen. En nee, de zitting kan niet verplaatst worden naar een plek dichterbij zijn woonplaats, want de zaak moet behandeld worden in het district waarin het strafbare feit is gepleegd. Tot slot meldt Joost telefonisch dat hij zijn dossier nog steeds niet heeft ontvangen, terwijl hij er weken geleden al om heeft gevraagd. Slordig, zegt de OM-medewerker en belooft het dossier alsnog op te sturen.
Voor Joost is de situatie stressvol. Hij heeft geen idee waarom hij nou in een strafzaak is beland vanwege een vermeende verkeersovertreding, weet eigenlijk ook niet zeker of dat inderdaad zo is, en wat de gevolgen kunnen zijn als hij wordt veroordeeld. Van Google wordt hij niet echt wijzer, en van het telefoongesprek met het juridisch loket ook niet. Wel komt hij erachter dat de snelheid cruciaal is: als hij op een 100-kilometerweg had gereden, had hij niet met het strafrecht te maken gehad, maar met het bestuursrecht. En hij ziet nu ook in dat zijn problemen nog groter zijn dan hij dacht: als hij inderdaad wordt veroordeeld voor bumperkleven, krijgt hij een strafblad. Dat was bij een lagere snelheid niet het geval geweest.
Dat Joost zal vechten tegen deze beschuldiging, staat voor hem vast. Hij heeft niets verkeerds gedaan, dus waarom al deze problemen? Ondertussen durft hij er niet goed over te praten met zijn omgeving. Hoewel hij zeker is van zijn onschuld – hij hield zich tenslotte aan de maximumsnelheid en reageerde alert en adequaat op een onverwachte situatie – merkt hij dat hij zich toch schaamt. ‘Waar rook is, is vuur’ zullen veel mensen denken.
Op de dag van de zitting gaat Joost op weg naar de rechtbank, op ruim een uur rijden van zijn woonplaats. Hij heeft een dag vrij genomen en heeft op zijn werk niemand durven vertellen waarom. Eenmaal ter plaatse, blijkt de officier niet in persoon aanwezig. Sterker nog: zij zit in de rechtbank waar Joost graag naartoe had willen komen en communiceert via een Skypeverbinding. Heeft hij daarom zo lang in de auto gezeten? De officier reageert verbaasd op Joosts aanwezigheid. Blijkbaar zijn er maar weinig verdachten die bij een OM-zitting komen opdagen.
Maar zij blijkt zijn brief te hebben gelezen: ‘Blijft u bij wat u in uw brief schreef?’ vraagt ze hem. Als Joost dat bevestigt, volgt de korzelige reactie: ‘Ja, maar dan kunnen wij geen zaken doen. Dan moet u zich voor de rechter verantwoorden.’ Even komt Joost in de verleiding om te vragen welke straf de officier dan in haar hoofd heeft. Misschien valt die wel mee en kan hij er met een relatief lage boete vanaf zijn. Hij herstelt zich snel: nee, hij gaat niet iets toegeven wat hij niet heeft gedaan. Dan maar langer in onzekerheid. Joost merkt nog op dat hij dan wel graag zijn dossier zou ontvangen, want dat heeft het OM hem nog steeds niet gestuurd. Tien minuten later loopt Joost verbouwereerd weer naar buiten. Hij is geen steek wijzer: nog steeds weet hij niet waar hij rekening mee moet houden. Krijgt hij een boete? Wordt zijn rijbewijs afgepakt? Heeft hij straks een strafblad? En kan hij dan nog wel naar Amerika reizen? Over al deze vragen tast hij in het duister. Het is wachten op de dagvaarding.
Hij wacht en wacht. Heel 2017 en 2018 denkt Joost geregeld aan ‘zijn zaak’. Het is een soort ongerust gevoel dat altijd op de achtergrond sluimert. Ondertussen hoort hij niets meer. Zijn dossier ontvangt hij niet, ondanks de belofte van de officier van justitie. Inmiddels is hij erachter gekomen dat zijn zaak na drie jaar verjaart. Dat is al bijna zover. Aan de ene kant lijkt verjaring wel prettig, aan de andere kant blijft er dan een zweem van mogelijke schuld boven zijn hoofd hangen. Daarom is vrijspraak voor hem eigenlijk de enige bevredigende uitkomst. Bovendien stuit hij nu ook af en toe op praktische problemen, bijvoorbeeld bij het invullen van de papieren van de autoverzekering. Is hij ooit verdacht geweest van een verkeersmisdrijf? Hij weet het niet zeker – was het een misdrijf? Hij weet niet eens welk artikel hij zou hebben overtreden, want dat staat nergens en dat heeft de officier van justitie hem ook niet verteld.
Eind oktober 2018, tweeënhalf jaar na de dag waarop hij werd aangehouden, komt de dagvaarding. Joost wordt opgeroepen om voor de rechter te verschijnen. Nog steeds heeft hij zijn dossier niet ontvangen en hij stuurt een klachtbrief naar het OM over de gang van zaken. Nu krijgt hij zijn dossier wel – na vier verzoeken – maar op de inhoud van de klacht reageert het OM niet.
Als Joost het proces-verbaal leest, zakt hem de moed in de schoenen. Blijkbaar heeft de agent gezien dat hij kort op zijn voorganger zat. De agent heeft verder opgeschreven dat de agent zelf ‘ongeveer 140 kilometer per uur reed’ en dat Joost ‘Ik had gewoon haast’ zou hebben gezegd als verklaring voor het onvoldoende afstand houden. Joost kan het bijna niet geloven: hij had de situatie juist uitgebreid uitgelegd aan de agent. Op het laatst heeft hij wel genoemd dat hij haast had, maar niet als verklaring voor het feit dat hij te weinig afstand zou hebben gehouden. Had de agent hem een officiële verklaring gevraagd? Hij kan het zich niet herinneren, maar hij weet zeker dat hij niet met deze verklaring akkoord was gegaan. Maar ja, het woord van een agent weegt zwaarder dan dat van een verdachte, dat weet Joost ook. Het lijkt een onbegonnen zaak.
Met zijn dossier in handen belt Joost een advocaat. Als hij zich wil laten bijstaan, kost dat – ook omdat de advocaat de reistijd van en naar de rechtbank moet meerekenen – zeker € 600. Dat is volgens de advocaat meer dan de boete die hij misschien krijgt. Ook schat de advocaat de kans hoog in dat de rechter hem vrijspreekt. Het dossier rammelt namelijk aan alle kanten. Joost besluit het erop te wagen en stuurt een uitgebreide brief aan de rechtbank. Geen idee of die aankomt, maar op hoop van zegen dan maar.
Half november 2018 is de dag van de zitting dan eindelijk aangebroken. Joost neemt zijn ouders mee, die intens meeleven met zijn situatie. Tot zijn verrassing blijkt de rechter zijn brief te hebben gelezen, en de officier ook. Die laatste stelt haar eis naar beneden bij: geen strafblad, maar wel een boete. Daarna benadrukt zij dat bumperkleven een ernstig feit is (wat Joost trouwens ook vindt!). Gelukkig wijst de rechter de officier meteen terecht. Het proces-verbaal roept te veel vragen bij haar op. Het lijkt erop dat de agent alleen vanuit de verte heeft gezien dat Joost kort op zijn voorganger zat, maar de aanleiding daarvan gemist heeft. De rechter spreekt hem vrij. Tot de dag van vandaag heeft het OM niet gereageerd op de klacht van Joost. Ook heeft Joost nooit een schriftelijke bevestiging ontvangen van zijn vrijspraak.
Op dit moment is het nog de vraag of de strafbeschikkingspraktijk blijft bestaan.5 Wat wel duidelijk is, is dat het OM zo snel mogelijk iets moet doen aan de manier waarop het verdachten behandelt. De casus van Joost maakt pijnlijk duidelijk dat de standaardbrieven voor verdachten onbegrijpelijk en intimiderend zijn. Daar is gemakkelijk op korte termijn iets aan te veranderen. Daarom geef ik het OM drie praktische adviezen.
Tip 1: Zorg voor een neutrale toon in de brieven
Om te beginnen raad ik het OM met klem aan om de toon van de brieven aan te passen. Het is niet nodig en zelfs schadelijk om in de brieven te laten doorklinken dat je ervan uitgaat dat de verdachte schuldig is. Dat raakt mensen op een manier die je je misschien niet meer kunt voorstellen als het strafrecht voor jou ‘business as usual’ is. En, nog erger: het kan tot onterechte veroordelingen leiden. Niet iedereen kan de druk immers weerstaan.
Tip 2: Geef antwoord op belangrijke vragen van de verdachte
In de tweede plaats is het wel zo netjes om mensen duidelijk te informeren over de situatie waarin zij – soms toevallig en dus zonder schuld – zijn terechtgekomen. Het is niet respectvol om eerst een bom op iemand te gooien en die persoon vervolgens zelf maar te laten uitzoeken om wat voor bom het gaat en wat de gevolgen van die bom kunnen zijn. Geef daarom in de eerste brief in elk geval antwoord op de volgende vragen:
- Waar word ik precies van verdacht?
- In welke categorie valt het strafbare feit: overtreding of misdrijf?
- Wat zijn in mijn geval de consequenties waarmee ik rekening moet houden?
- Hoe lang duurt het normaal gesproken voordat ik meer weet over mijn zaak?
- Wanneer is mijn zaak verjaard – oftewel: binnen hoeveel tijd moet mijn zaak behandeld zijn?
- Waar kan ik meer informatie vinden?6
Tip 3: Laat überhaupt iets van je horen
Ten derde: negeren is een agressieve vorm van communicatie. Het geeft blijk van totaal disrespect. Reageer dus als iemand een klacht indient. En stuur een brief als verdachten zijn vrijgesproken. Het heeft veel impact als mensen jarenlang ten onrechte verdacht zijn geweest van een strafbaar feit. Al die tijd hebben zij met een zwaard van Damocles boven hun hoofd geleefd. Erken dat.
- Zie art 257a WvSv.
- Derk Stokmans en Mark Lievisse Adriaanse, ‘OM deelde ten onrechte straffen uit’, NRC Handelsblad, 3 december 2018.
- Joost is een gefingeerde naam, maar het verhaal is waargebeurd. Het OM heeft nooit gereageerd op de klacht die Joost heeft ingediend over hoe hij is behandeld.
- De onschuldpresumptie is - onder meer - vastgelegd in artikel 6 lid 2 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
- In zijn column ‘Geen lek, maar gapend gat in de rechtsstaat (NRC Handelsblad, 8 december 2018) roept Folkert Jensma op tot afschaffing van de strafbeschikkingspraktijk: ‘Zou het openbaar bestuur nu alsjeblieft willen vaststellen dat de reputatie van de overheid als neutraal, onpartijdig en legitiem gezag door de plee gaat als je burgers op zo’n onheuse manier met een strafblad opzadelt? Kabinet, minister, Kamer: dit vreet aan je core business, het gezag van het gezag. Het was destijds, in 2008 een blunder om het OM ooit een rechtsprekende taak te geven.’ Ik ben het roerend met Jensma eens.
- Dit is geen uitputtende lijst; ik noem slechts enkele voorbeelden.