De afgelopen tijd heeft de vernieuwde Beroepsopleiding Advocaten de nodige kritiek moeten verduren. In deze bijdrage beoog ik de voorzet te doen voor een tijdelijke oplossing, zodat de ergste druk van de ketel is terwijl de daartoe benoemde stuurgroep in alle rust kan komen tot een herbezinning op de opleiding, en kan komen tot meer structurele aanpassingen waar dat noodzakelijk of wenselijk mag blijken
Een van de punten van kritiek op de beroepsopleiding in zijn huidige, nieuwe vorm, is de klacht dat de tentamenstof veelal niet voldoende aansluit op de feitelijke praktijk binnen de advocatuur. De tentamenstof van de Orde lijkt meer aan te sluiten op de beroepspraktijk van een advocaat met een brede, generale praktijk. Een toenemend aantal advocaat-stagiairs is evenwel werkzaam op grotere, internationale kantoren (de zgn. Zuidaskantoren). Deze advocaat-stagiairs leggen zich grotendeels toe op één specifiek rechtsgebied (zoals fusies en overnames), en bouwen doorgaans weinig tot geen proceservaring op. Hierdoor staat deze groep verhoudingsgewijs al op achterstand in vergelijking met de collega’s die een meer algemene praktijk uitoefenen.
Dit wordt nog versterkt doordat onder de oudgedienden van deze kantoren, die indertijd nog de Beroepsopleiding Oude Stijl (BO/VSO) hebben meegemaakt, vaak nog het beeld bestaat van een betrekkelijk eenvoudige opleiding van weinig kaliber. Dit was zelfs een van de beweegredenen voor een aantal Zuidaskantoren om zich te verenigen in de Law Firm School om op die manier de opleiding van advocaat-stagiairs deels in eigen hand te nemen en van meer niveau en ‘standing’ te voorzien.
Nu moet worden erkend dat de Beroepsopleiding Advocaten destijds inderdaad een minder hoog niveau had dan wenselijk was. Met de recente structurele veranderingen is het niveau van de beroepsopleiding echter over de gehele linie ingrijpend naar boven bijgesteld. Weliswaar is er vanuit de Nederlandse Orde van Advocaten een zekere ruchtbaarheid gegeven aan de veranderingen binnen de beroepsopleiding, maar naar mijn idee heeft dit helaas niet steeds het gewenste effect gehad. Veel patroons verkeren momenteel nog altijd in de veronderstelling dat de tentamens van de beroepsopleiding een ‘inkoppertje’ zijn, en rekenen hun stagiairs erop af wanneer deze niet met achten of negens voor hun tentamens thuiskomen.
Inhoudelijke kinderziektes
Wat dit temeer problematisch maakt, is dat de huidige beroepsopleiding bovendien een aantal inhoudelijke kinderziektes vertoont. Zo zijn in meerdere tentamens van de major burgerlijk recht antwoordmodellen gehanteerd die ofwel juridisch-inhoudelijke onzuiverheden en dubbelzinnigheden bevatten, ofwel kennelijke verschrijvingen die het in sommige gevallen lastig maakten om niettemin een juist antwoord te kunnen geven op de vraag. Om daarvan een voorbeeld te geven: open vraag 5 van het tentamen van 26 november 2015 bevatte een vraag waar een clausule in een huurovereenkomst werd aangehaald, waarin werd gesproken over “verkoop van het gehuurde door huurder aan een derde”. In reactie op een aantal hiertegen gerichte bezwaren werd er door de examencommissie op gewezen dat de kandidaat zelf had moeten begrijpen dat hier “verhuurder” werd bedoeld in plaats van “huurder”, daarmee implicerend dat de kandidaat kennelijk behoort te anticiperen op de mogelijkheid dat de tentamens van de beroepsopleiding inhoudelijke onjuistheden kunnen bevatten.
Men kan zich in dit verband afvragen wat de examencommissie hiermee nu eigenlijk beoogt te toetsen. Mijns inziens behoort het doel van deze tentamens te zijn dat aan de hand daarvan inzichtelijk wordt of de kandidaat zijn vakgebied voldoende beheerst, zodat daarmee is aangetoond dat hij over de gewenste kennis en vakbekwaamheid als advocaat-stagiair beschikt. Wat zich nu de facto echter voordoet, is dat advocaat-stagiairs zich moeten bekwamen in het zoveel mogelijk feeling ontwikkelen voor de manier van vraagstellen bij de tentamens van de beroepsopleiding, en zo efficiënt mogelijk anticiperen op de eigenzinnigheden die aan die manier van vraagstellen inherent zijn. Op die manier wordt hun slagingskans aanmerkelijk groter.
Een andere tekortkoming die inherent is aan de huidige wijze van tentamineren binnen de beroepsopleiding, is dat vrij strak wordt vastgehouden aan een specifieke standaardbeantwoording. Wordt afgeweken van het stramien van dit modelantwoord, dan wordt dit vaak afgestraft doordat voor de desbetreffende vraag punten worden ingehouden. Dit doet naar mijn idee echter geen recht aan de creativiteit waarover een goed advocaat dient te beschikken in het vinden van een oplossing voor een juridisch probleem. Om ook hiervan een voorbeeld te geven: in open vraag 2 van hetzelfde tentamen van 26 november 2015 werd gevraagd naar het leerstuk van de precontractuele fase (Plas/Valburg, CBB/JPO). Daarbij werd in de vraagstelling en het antwoordmodel sterk de nadruk gelegd op de onrechtmatige daad (het voortijdig afbreken van onderhandelingen kan in dat verband in strijd zijn met de maatschappelijke betamelijkheid, als bedoeld in art. 6:162 lid 2 BW). Een kandidaat die de vraag zou beantwoorden vanuit de invalshoek van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 BW), zou daarmee op grond van dit antwoordmodel minder of geen punten verdienen, terwijl ook voor die benadering stemmen opgaan (zo pleit Asser/Hartkamp ervoor dat de grondslag moet worden gezocht in de redelijkheid en billijkheid en niet zozeer in aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad).
Daarnaast is een probleem van de huidige modus van tentamineren dat de kandidaat zijn antwoord zo gedetailleerd mogelijk moet opbouwen, en daarbij in feite bijna iedere tussenstap woordelijk moet benoemen, ook al gaat het daarbij om uitzonderingen die in casu niet eens van toepassing zijn. Een voorbeeld: in open vraag 3 van het tentamen informatie- en bewijsvergaring van 21 mei 2016 werd een casus geschetst van een rechter die op eigen initiatief feitenonderzoek doet, buiten de procespartijen om. Uiteraard mag dit niet, maar in het antwoordmodel werd een punt toegekend voor de constatering dat wanneer de rechter de situatie op rechtmatige wijze had willen bekijken, het op de weg had gelegen om een descente te bepalen. De vraag was echter of de handelwijze van de rechter mogelijk aanleiding gaf voor hoger beroep, en dus of zijn handelwijze procedureel wel correct was. De vraag was niet wat de rechter dan wél had moeten doen. Niettemin had de kandidaat in zijn beantwoording ook op dat scenario moeten ingegaan om alle punten te kunnen verdienen.
Mede door deze manier van beoordelen, waarbij strikt wordt uitgegaan van één specifiek antwoordmodel, is de realiteit dat een advocaat-stagiair die het tentamen wil halen, zich zoveel mogelijk moet bekwamen in het aanvoelen wat de vraagsteller precies zal willen horen. Men kan zich echter afvragen in hoeverre het doel van deze tentamens (namelijk: het vellen van een oordeel over de kennis en vakbekwaamheid van de kandidaat als advocaat-stagiair) hiermee nog wel wordt gediend.
Daar komt nog bij dat ook de wijze waarop per vraag voor ieder element punten worden toegekend, intussen kennelijk is veranderd. Bij het meest recente tentamen in de major burgerlijk recht (van 4 juni) worden in het antwoordmodel alleen nog de elementen opgesomd die het antwoord dient te bevatten, maar wordt niet langer melding gemaakt van het maximale aantal punten dat per element kan worden verdiend. Langs deze weg sluipt nog een andere onzuiverheid in de modus van tentamineren, namelijk dat het nakijken op die manier een meer arbitrair karakter kan krijgen. En inderdaad lijken zich subtiele verschillen voor te doen in de puntentoekenning van verschillende kandidaten die een inhoudelijk vergelijkbaar antwoord hebben gegeven. Dit is evenwel lastig te controleren vanwege het ontbreken van een coherente puntentoekenning per element in de standaardbeantwoording. Voor een antwoordmodel dat zo strikt wordt gehandhaafd dat de kandidaat bij het voorbereiden van het tentamen zich zoveel mogelijk moet bekwamen in het nauwkeurig opschrijven van wat de vraagsteller vermoedelijk zal willen horen, zou een duidelijke toekenning van een aantal punten per element van ieder antwoord beslist wenselijk zijn (overigens daargelaten of niet bij voorkeur naar een geheel andere modus zou moeten worden gezocht voor de manier van nakijken van deze tentamens).
De three strikes and you’re out-regel
Ik vraag mij af in hoeverre dit wenselijke ontwikkelingen zijn, temeer nog in het licht van de steeds dreigende three strikes and you’re out-regel die momenteel geldt. Een advocaat-stagiair die driemaal zakt voor hetzelfde tentamen, wordt geschrapt van het tableau en mag niet langer het beroep van advocaat uitoefenen. Zelfs in een situatie waar de beroepsopleiding volledig zou zijn uitgekristalliseerd en geen kinderziektes meer zou bevatten, zou deze maatregel wellicht al te rigoureus zijn. Maar in de huidige situatie, waar advocaat-stagiairs kunnen zakken op tentamenvragen die zij alleen correct kunnen beantwoorden indien zij precies weten te anticiperen op de mogelijke onjuistheden die in de formulering van de vraag kunnen zijn geslopen, is een dergelijke three strikes and you’re out-regel mijns inziens een onevenredig zwaar middel.
Daarom pleit ik voor het tijdelijk opschorten van deze three strikes and you’re out-regel. Dit schept de benodigde ademruimte opdat de daartoe benoemde stuurgroep in alle rust zijn werk kan doen, om op die manier te kunnen komen tot weloverwogen, structurele oplossingen voor de problemen die momenteel binnen de beroepsopleiding spelen. De ergste druk is dan tijdelijk van de ketel, en er worden geen advocaat-stagiairs nodeloos van het tableau geschrapt.
Mr. T.A. Knijp is directeur van LLM Legal.
Afbeelding: Banksy/jiva bludeau