Dat de aanvankelijk als ‘speciale operatie’ gemaskeerde aanval op Oekraïne binnen de Raad van Europa juridische gevolgen zou hebben, was snel duidelijk. Het sprak haast vanzelf dat het Comité van Ministers van de 46 lidstaten een dag na de Russische inval in Oekraïne op 24 februari 2022 na een gedachtewisseling met de Parlementaire Assemblee besloot om het Russische lidmaatschap te schorsen. Na de escalatie van de militaire activiteiten in de weken daarna besliste de Assemblee op 15 maart 2022 dat Rusland geen lidstaat van de Raad van Europa kon blijven.
Diezelfde dag informeerde de regering van de Russische Federatie de Secretaris-Generaal over het terugtreden van Rusland uit de Raad van Europa en over het voornemen het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens op te zeggen. De volgende dag, 16 maart 2022, nam het Comité van Ministers op grond van art. 8 Statuut van de Raad van Europa het besluit dat de Russische Federatie niet langer lid van de Raad van Europa was. Een week later besloten het Comité en het plenum van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, dat Rusland vanaf 16 september 2022 niet langer contractspartij van het EVRM is. Volgens Resolutie CM/Res(2022)3 van 23 maart 2022 eindigt ook het lidmaatschap van onder meer de Venice Commission en de Group of States against Corruption (GRECO), behalve voor zover GRECO zijn taken verricht onder de Criminal Law Convention on Corruption met betrekking tot de Russische Federatie.
De uiteindelijke impact van deze hoge snelheid rechtsontwikkeling is nog niet te overzien. Het EHRM behoudt volgens de resolutie van het EHRM van 23 maart 2022 jurisdictie over verzoeken tegen de Russische Federatie met betrekking tot schendingen die plaatsvonden tot 16 September 2022. Dat kunnen heel wat verzoeken uit de Oekraïne worden. Misschien nog moeilijker is het volgende. Als Rusland op 16 september niet langer verdragspartij is bij het EVRM, zal er volgens art. 20 EVRM een rechter minder in het Hof moeten zijn. Hoewel de rechters niet worden aangesteld (en al helemaal niet ontslagen) door de verdragspartijen, lijkt het logisch dat de Russische rechter dan terugtreedt. Maar hoe zit het dan met de volgens art. 26 EVRM verplichte deelname van een Russische rechter aan de berechting van lopende zaken tegen Rusland, als die op 16 september 2022 nog niet zijn afgerond? Dat is geen kleinigheid, als we denken aan de twee individuele klachten en de Nederlandse statenklacht tegen Rusland over zijn rol bij het neerhalen van vlucht MH17.
Dergelijke belangrijke praktische vragen kunnen de rechters (hopelijk) nog wel oplossen. Daarbij moet worden bedacht dat zo’n juridische oplossing nog niet betekent dat Rusland aan verder lopende procedures zal willen meewerken. Ik zou trouwens niet graag in de schoenen van de Russische rechter Lobov staan: blijft deze onafhankelijke rechter aan tot/na 16 september?
Fundamenteler is dat het achteraf wel vanzelfsprekend lijkt dat het Russische lidmaatschap werd beëindigd, maar dat de Raad van Europa naar aanleiding van de Russisch-Georgische oorlog (2008) en de annexatie van de Krim (2014) beduidend minder doortastend was. Ook doet zich niet de situatie voor als bij de recente inbreukprocedure tegen Turkije, waarbij het 14e Protocol wordt toegepast wegens niet-naleving van een uitspraak van het EHRM. In het perspectief daarvan is de nu getoonde daadkracht lovenswaardig. De Belgische mensenrechtenadvocaat Johan Heymans is het daar niet mee eens: “Indien de Raad op die manier structureel staten met een twijfelachtig mensenrechtenpalmares uitsluit, ontzegt zij zichzelf elke mogelijkheid om, al was het onrechtstreeks, een positieve invloed uit te oefenen. Zo dreigt de Raad zichzelf en haar ambitie uit te hollen.”1
Hij heeft een punt. Rusland is in 1996 als 39ste lid toegetreden tot de Raad van Europa, toen het land kampte met een rechtssysteem dat geenszins voldeed aan de eisen van de Rule of Law. Het was – toen, kort na het einde van de Koude Oorlog - de bedoeling een permanente dialoog aan te gaan om daar de rechtsstaat te versterken. Zelf heb ik in persoonlijke contacten gemerkt dat Russische rechters en advocaten dikwijls heel goed op de hoogte zijn van de uitspraken van het EHRM. Zeker, sommige (politiek geachte) veroordelingen door het EHRM werden door Rusland genegeerd. En voor binnenlandse toepassing van het EVRM door een Russische rechter was dikwijls een politieke ‘afzegening’ nodig. De dialoog heeft dus nog niet gebracht wat in 1996 werd beoogd. Maar onder invloed van geëngageerde, professionele Russische juristen zijn er wel stappen voorwaarts gezet, al was het maar doordat binnenslands een beroep op het EVRM een serieus argument is geworden. Het is – mede gelet op de enorme aantallen (er liggen nu 18.000 zaken tegen Rusland op de plank) – bovendien van belang dat de Russische autoriteiten in veel individuele zaken wel degelijk gevolgen verbonden aan een veroordeling. Die positieve ontwikkeling wordt nu afgebroken.
Door de banden met Rusland door te snijden krijgt de regering van een supermacht geen tegenspraak meer van een gezaghebbend instituut waarvan ook een gewaardeerde Russische rechter en een Russische staf deel uitmaken. Dat is erg, omdat tegenspraak - ook als er niet zichtbaar naar wordt geluisterd - kan bijdragen aan het tegengaan van verdere escalatie. Bovendien worden ook de slachtoffers van het Russische regeringsoptreden nu aan hun lot overgelaten. Natuurlijk kunnen we stellen dat Rusland voor die negatieve gevolgen verantwoordelijk is en dat veel Russen achter hun regering staan. Maar dat doet aan die gevolgen als zodanig niet af. Ook op het juridische slagveld is de prijs van de oorlog hoog.
Dit Vooraf verschijnt in NJB 2022/800, afl. 13.
Afbeelding: pixabay
Noten:
- Johan Heymans, 'Vertrek van Rusland uit het Europees Hof: zijn de mensenrechten de grootste verliezer?', Knack 25 maart 2022.