Respect voor Suriname

De Krijgsraad van Suriname heeft zijn werk gedaan. De rechters hebben een loden last gedragen. Niet alleen vanwege de aard van de tenlastegelegde feiten: de moord op 15 prominente Surinamers op 8 december 1982. Maar ook omdat terechtstond de President van de Republiek, Desiré Delano Bouterse. 

De vervolging en berechting van een zittende president door eigen, nationale rechters is uniek. Ik heb geen precedent gevonden. Er zijn ex-presidenten, zoals Fujimori (Peru) en Moebarak (Egypte), na een regeringswisseling vervolgd en veroordeeld in eigen land en er zijn zittende presidenten, zoals Milosevic (Joegoslavie) en Taylor (Liberia), vervolgd voor internationale tribunalen. Maar met de veroordeling op 29 november 2019 van hun zittende president hebben de Surinaamse rechters een les in rechtsstatelijkheid gegeven voor de rest van de wereld. Daaraan doet niet af dat de President het rechtsmiddel van verzet heeft ingesteld tegen zijn veroordeling. Integendeel: ook die mogelijkheid past in een rechtsstaat.

Belemmeringen voor de vervolging van zittende presidenten nemen grofweg twee gedaanten aan en echo’s daarvan weerklonken in deze procedure. De eerste kennen we uit de VS waar nog steeds het adagium van Justice Joseph Story uit 1833 lijkt te gelden: ‘Sitting Presidents cannot be prosecuted’. Vervolging zou zozeer de vervulling van de presidentiële taak belemmeren dat de leer van de machtenscheiding daaraan in de weg staat. Presidenten genieten volgens dit model tijdelijke strafrechtelijke immuniteit, maar kunnen na hun termijn wel worden vervolgd (zoals is gebeurd met de Israëlische president Katsav). De civiele procedures tegen de presidenten Nixon en Clinton hebben de kracht van deze redenering wel wat verminderd. In 2016 heeft de President van Suriname mede met een beroep op immuniteit aan de Auditeur-Militair gevraagd de procedure tegen hem te staken, maar de Krijgsraad oordeelde dat dit niet meer kon omdat de procedure al was begonnen. Het getuigde vervolgens van een bijna ongelofelijke professionele en rechtsstatelijke onafhankelijkheid van de Auditeur-Militair dat deze magistraat die werkt onder verantwoordelijkheid van een minister van de Republiek vervolgens in juni 2017 twintig jaar gevangenisstraf eiste. Dat de Krijgsraad weliswaar die eis heeft gevolgd, maar heeft besloten geen bevel tot gevangenneming uit te vaardigen, is – nu het vonnis niet in kracht van gewijsde is – te beschouwen als een verstandige tegemoetkoming aan de bijzondere positie van de President binnen de constitutie.

Een andere belemmering is de aanname van preëmptieve amnestiewetten. Zo diende de Argentijnse Ley de Punto Final uit 1986 om misdaden die hadden plaatsgevonden onder de militaire dictatuur te verontschuldigen. Maar die wet werd in 2005 ongrondwettelijk geacht, zoals ook gebeurde in andere Zuid-Amerikaanse landen en Italië. Na de door hem gewonnen verkiezingen in Suriname heeft de partij van de President, de NDP, in 2012 een Amnestiewet door de Nationale Assemblee geloodst. Het Surinaamse Hof sloot echter aan bij de internationale opvatting en oordeelde in een tussenbeslissing in een andere zaak dat die wet niet aan verdere vervolging in de weg stond. De Krijgsraad heeft deze lijn in 2016 ook in de zaak tegen de President gevolgd. Als de President nu zegt dat de uitspraak van de Krijgsraad een politiek vonnis is, bedoelt hij vermoedelijk dat aldus een bij parlementaire meerderheid aangenomen wet terzijde is gesteld. De uitspraak van de Krijgsraad illustreert evenwel dat de rechter soms inderdaad democratisch tot stand gekomen wetten moet aftroeven, als die meerderheidsbeslissing in strijd met het recht is.

In een rechtsstaat geldt het recht voor iedereen, ook voor de President. In dat perspectief passen de beslissingen van de Krijgsraad om geen immuniteit en geen zelf-amnestie te aanvaarden en om nu ook de ultieme consequentie van die beslissingen te trekken. De rechters van de Krijgsraad zijn moedige vrouwen omdat ze hun werk hebben gedaan en zich niet hebben laten afschrikken door de herinnering aan de dictatoriale gebeurtenissen in de jaren tachtig en door vrees voor wat (bijvoorbeeld door individuele heethoofden) zou kunnen gebeuren. Maar het is ook zo dat ik eigenlijk niet anders had verwacht. De rechters van de Krijgsraad maken deel uit van een kleine rechterlijke macht – in het totaal telt Suriname niet meer dan 26 (!) rechters op een bevolking van 563.000 inwoners. Natuurlijk kent die rechterlijke macht materiële beperkingen,1 maar deze verbleken in het licht van de mentale kracht en de kwaliteit van de Surinaamse rechters. Hun ook uit dit vonnis sprekende onafhankelijkheid is opvallend in vergelijking met hetgeen ik bijvoorbeeld via Rechters voor Rechters waarneem in contacten met rechters uit sommige andere – aan het eind van de twintigste eeuw gevestigde – nieuwe democratieën.

Misschien is die onafhankelijkheid, die trots wel een afspiegeling van kenmerken van de Surinaamse bevolking. Die bevolking heeft – voor zover ik weet en anders dan bijvoorbeeld in veel van de Oostbloklanden het geval is – al heel lang vertrouwen in de eigen rechters. Daaraan doet niet af dat de President kan bogen op een grote aanhang en dat een deel van die aanhang niet te spreken is over de uitkomst van deze zaak. Suriname staat nu voor de urgente vraag welke politieke betekenis de veroordeling van de President moet hebben, mede in aanmerking genomen dat verzet is aangetekend. Daarover past mij geen oordeel. Ik kan slechts opmerken dat een rechtsstaat niet alleen wordt gekenmerkt door de kwaliteit van de rechters, maar ook door de vraag of en hoe andere staatsmachten rechterlijke uitspraken respecteren. Ik ben ervan overtuigd dat niet alleen de Nationale Assemblee maar ook de President zich daarvan bewust zijn. Het belang en de moeilijkheid van die vragen doen intussen niet af aan het diepe respect dat ik als rechter heb voor mijn Surinaamse collega’s.

 

Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2019/2774, afl. 44

 

  1. Deze verklaren wellicht waarom het vonnis nog niet beschikbaar is op internet.
    N.B. Het vonnis is inmiddels, op 20 december, online gepubliceerd, het is hier te vinden.

 

Afbeelding: Pixabay

Over de auteur(s)
Author picture
Ybo Buruma
Raadsheer in de Hoge Raad