Het Nederlandse civiele recht kent meerdere vormen van verlies van rechten als gevolg van inactief of inconsistent schuldeisersgedrag. Het proefschrift van Hugo Boom richt zich op twee specifieke verschijningsvormen van dit mechanisme: het leerstuk van rechtsverwerking en de wettelijke klachtplichten van art. 6:89 en 7:23 lid 1 BW.
De wettelijke klachtplichten zijn in 1992 in het BW geïntroduceerd. De Hoge Raad ziet deze plichten als wettelijke vormen van rechtsverwerking. De grondhouding van de rechtspraktijk en dogmatiek tegenover de wettelijke klachtplichten is kritisch: men hekelt het ‘valbijlkarakter’ van art. 6:89 en 7:23 lid 1 BW. Daarnaast hebben we het verjaringsrecht, met de eveneens in 1992 geïntroduceerde drie- en vijfjarige verjaringstermijnen. Er bestaan nog steeds meerdere vragen over deze leerstukken, zowel op zichzelf als in hun onderlinge verhouding.
Dit boek evalueert de geldende toepassingsvereisten van het leerstuk rechtsverwerking en de wettelijke klachtplichten. Ook wordt de verhouding tussen het leerstuk rechtsverwerking en de klachtplichten enerzijds en de korte verjaringstermijnen anderzijds onderzocht.
Het vertrekpunt van dit proefschrift bestaat uit een onderzoek naar de figuur van de Obliegenheit (hoofdstuk 2). Rechtsverwerking en de klachtplichten worden namelijk als gevalstypen van Obliegenheit gezien. De conclusie is dat een Obliegenheit in essentie een plicht voor de schuldeiser vormt om zich consistent tegenover de schuldenaar te gedragen. Schending van een Obliegenheit resulteert in een sanctie die beoogt de nadelige gevolgen van laakbaar inconsistent schuldeisersgedrag aan schuldenaarskant weg te nemen, althans het bij de schuldenaar opgewekte en gerechtvaardigde vertrouwen te beschermen. Een Obliegenheit kan daarmee als een consistentieplicht worden gezien, waarbij de sanctie een proportioneel karakter heeft.
Op basis van het Obliegenheit-karakter van rechtsverwerking en de wettelijke klachtplichten kunnen deze leerstukken vrij goed van de korte verjaringstermijnen worden onderscheiden. In hoofdstuk 3 wordt geconcludeerd dat de korte verjaringstermijnen niet als gestandaardiseerde vorm van rechtsverwerking moeten worden gezien. Verjaring behelst, anders dan rechtsverwerking en de klachtplichten, geen (consistentie)plicht om in actie te komen jegens de schuldenaar. Vanuit dat onderscheid wordt onderzocht in hoeverre het leerstuk rechtsverwerking en de wettelijke klachtplichten de korte verjaringstermijnen in de weg zitten. De conclusie is dat de soep minder heet wordt gegeten dan hij in de literatuur is opgediend.
In hoofdstuk 4 komt het toepassingsbereik van de wettelijke klachtplichten aan de orde. De conclusie is dat het toepassingsbereik van art. 6:89 BW zich uitstrekt tot alle verbintenissen. Art. 6:89 en 7:23 lid 1 BW zijn van toepassing op een gedeeltelijk niet-presteren, maar niet op een algeheel niet-presteren. De klachtplicht van art. 6:89 BW geldt ook bij een verbintenis strekkende tot betaling van een geldsom. Verder geldt de klachtplicht van art. 6:89 BW bij prestaties strekkende tot een niet-doen en bij voortdurende prestaties en, tot slot, in beginsel niet bij bestuurdersaansprakelijkheid.
Hoofdstuk 5 richt zich op de materiële toepassingsvereisten van het leerstuk rechtsverwerking en de wettelijke klachtplichten. Onder andere komt aan de orde of in het kader van de wettelijke klachtplichten niet te snel een onderzoeksplicht wordt aangenomen. De conclusie is van niet, onder andere omdat de Hoge Raad in dit kader drempels opwerpt bij ongelijkwaardige partijverhoudingen en gevallen met veel informatie-asymmetrie. Verder wordt geconstateerd dat de rechtspraak van de Hoge Raad over de klachtplichten erg is gefocust op de lengte van de klachttermijn terwijl het bij de klachtplichten niet zozeer moet gaan om tijdsverloop, maar om het missen van een specifiek klaagmoment. Het hoofdstuk besluit met een pleidooi om de sanctie van de wettelijke klachtplichten, rechtsverval, te relativeren.
Tot slot wordt in hoofdstuk 6 aandacht besteed aan contractuele klachtplichten. Er wordt ingegaan op de uitleg van contractuele klachtplichten en de rol die het wettelijk kader van art. 6:89 en/of art. 7:23 lid 1 BW daar wel of niet kan spelen. Bij die analyse wordt onderscheiden tussen diverse bedingtypen en wordt per type een aantal gezichtspunten gesuggereerd voor de uitleg en toepassing daarvan.
Boom promoveerde op 28 september aan de Universiteit Leiden. Promotoren waren Alex Geert Castermans en Bart Krans.
Hugo Boom
Rechtsverwerking en klachtplichten in het verbintenissenrecht
Dit proefschrift verscheen in de serie Recht & Praktijk, Contracten- en Aansprakelijkheidsrecht, nr. CA – 28, Kluwer 2024, 240 p., € 55,
ISBN 978 90 1317 766 4