De bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de rechtspraak – en dan met name vanwege het principieel openbare karakter daarvan – staan in een ronduit ongemakkelijke verhouding tot elkaar.
We zien dat natuurlijk in het strafrecht, waar de zittingen in beginsel openbaar zijn, maar waarvan dan weer niet onbeperkt aan het grote publiek verslag mag worden gedaan. Verdachten worden niet kenbaar in beeld gebracht (hoogstens met het bekende balkje) en het vermelden van de achternaam blijft in beginsel beperkt tot de eerste letter daarvan. Maar het levensecht doen tekenen van verdachten in de rechtszaal mag dan weer wel, en wie neemt daar dan vervolgens niet lichtelijk likkebaardend met bijzondere belangstelling kennis van? En soms zijn er opeens om onduidelijke redenen uitzonderingen. Taghi is daarvan een recent voorbeeld; hij mag kennelijk wel met naam en toenaam worden vermeld en van zijn beeltenis waart ook een niet al te flatteus voorbeeld vrijelijk rond. En wat te denken van Inez Weski? Ook van haar mag kennelijk in alle vrijheid worden verhaald en zien zelfs hele levensbeschrijvingen het licht. Bestaat er een soort medelevensuitzondering op de regel van de privacy (Weski), net zoals er misschien een soort enormiteitsuitzondering (of een georganiseerde misdaad-exceptie) wordt aangenomen (Taghi en Holleeder)? Verklaart dat het verschil met bijvoorbeeld Volkert van der G. en Muhammed B. (de moordenaars van respectievelijk Fortuyn en Van Gogh)? Deze civilist weet daarop niet het correcte antwoord.
Hoe zit het eigenlijk bij het civiele recht? Ook daar zien wij eenzelfde spanningsveld, zij het wat meer op de achtergrond. In civilibus zijn ook de zittingen in beginsel openbaar, maar wordt bij de (meer zeldzame) visuele verslaglegging daarvan, indien toegestaan, niet gewerkt met tekeningen maar worden (net als bij het strafproces) overigens ook veelal slechts de professionele actoren (rechters en raadslieden) in beeld gebracht. Net als bij het strafrecht wordt er bij publicaties van uitspraken in het civiele recht driftig gewerkt met anonimisering. Dat leidt bij praktijkjuristen tot veelal stilzwijgend of in ieder geval ingetogen maar daarom niet minder aanwezig gemopper en gemor. Wie weet er aan het einde van het lezen van een uitspraak nog wie ook alweer [betrokkene 3] of [verweerder 2] was? En het is toch niet te onthouden wat nu precies de inhoud van de uitspraak van de Hoge Raad van 21 april 2023 tussen X en Y behelsde? Behalve gevoelens van ergernis roept dat misschien ook nostalgische herinneringen op. Weet u nog toen u (langere tijd geleden) in die good old days bij dupliek in pleidooi nog even fijntjes met exact de juiste toonzetting en frasering alleen de woorden ‘Baris/Riezenkamp’ hoefde te uiten om iedere betrokkene onmiddellijk te laten weten dat jegens uw cliënt niet met diens gerechtvaardigde belangen rekening was gehouden? Dat is toch in de verste verte niet te bereiken met een beroep op ‘X/Y’ en evenmin met het uiten van ‘ECLI:NL:PHR:1957:AG2023’?
Over deels andere kwesties, maar wel over de principiële verhouding tussen de openbaarheid van rechtspraak en privacy van procespartijen handelt een recente uitspraak van de Hoge Raad (HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:658) in een cassatie in het belang der wet. Zou de Hoge Raad in die zaak de bakens misschien wat verzetten in termen van het wat meer benadrukken van het belang van de openbaarheid, zo zou bovenstaande geërgerde of nostalgische persoon zich kunnen afvragen. Het gaat om een verzoek aan de griffie om (1) opgave te doen van alle procedures waarbij een zekere A partij is of was en om (2) afschriften te verstrekken van alle uitspraken waarbij A partij was. De voorzieningenrechter wees het eerste verzoek af en het tweede toe. In cassatie wordt de afwijzing van het eerste verzoek bestreden. De Hoge Raad benadrukt dat zowel het belang van de openbaarheid van rechtspraak als het belang van de bescherming van persoonsgegevens moet worden gediend en dat die belangen dienen te worden verenigd. Dat betekent in deze zaak onder meer1 dat alle uitspraken waarbij A partij was of is (met toepassing van de anonimiseringsrichtlijnen) moeten worden verstrekt, maar dat dat niet geldt voor de overige stukken uit het dossier en ook niet voor procedures waarbij (bijvoorbeeld door een schikking) geen uitspraak is gedaan.
Op basis hiervan kan moeilijk gezegd worden dat de bakens van het belang van de openbaarheid zijn verzet ten koste van dat van de privacy. Evenmin bestaat er aanleiding om te denken dat binnenkort zal worden teruggekomen van het anonimiseringsbeleid. Hoewel ook bij mij de ergernis of de gevoelens van nostalgie wel eens willen opspelen, hecht ik toch te zeer aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer om dit echt te betreuren. Kan daar in redelijkheid ook anders over worden gedacht? Wie de blik naar Engeland wendt, zou daar mogelijk wel aanleiding in kunnen zien. Aldaar heeft natuurlijk lange tijd het Europese privacyrecht bestaan, maar dat heeft er in Engeland niet toe geleid dat Engelse gerechtelijke uitspraken worden geanonimiseerd. Kennelijk vindt men daar het belang van de openbaarheid van uitspraken een zo groot goed dat men integrale publicatie is blijven hanteren. Daarvan wil ik met mijn gespleten gemoed dan wel dit zeggen: bezien vanuit het belang van de rechtspraktijk en dat van een beter onthouden en een betere hanteerbaarheid van uitspraken, niet in de laatste plaats ook in de rechtswetenschap en op de universiteiten, is die praktijk ook prijzenswaardig te noemen.
Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2023/1158, afl. 17
Afbeelding: Pixabay
Voetnoot
1 De uitspraak gaat ook over het moeten verstrekken van informatie aan derden zodat zij openbare zittingen kunnen bijwonen, bijvoorbeeld door het opnemen van een agenda van zittingen op de website van het gerecht met de namen van de behandelende rechters en een aanduiding van het desbetreffende rechtsgebied.