Het doel van het rapport ‘De rechtsstaat – een quickscan’ is niet een eindoordeel te geven, maar tot een discussie aan te zetten over de vraag of en in hoeverre de voorgestelde plannen passen in een rechtsstaat. Het lijkt erop dat in ieder geval díe opzet geslaagd is, getuige ook het essay van Linthorst & van Lochem. Wat rechtsstatelijk verantwoord is, is niet gelijk aan wat een politieke meerderheid zonder meer nodig acht, maar vereist permanente bewustwording, overdenking en veel discussie.
Graag maken wij gebruik van de geboden gelegenheid een reactie te geven op het essay van Linthorst en Van Lochem (de auteurs):
1. Allereerst, ons rapport is niet een rapport van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA), maar is opgesteld op verzoek van de NOvA. De NOvA heeft onze Commissie Rechtsstatelijkheid in Verkiezingsprogramma’s ingesteld. De commissie en haar leden, in meerderheid hoogleraren, zijn in volledige onafhankelijkheid tot hun werkwijze en hun conclusies gekomen.
2. Wij waarderen de positieve en constructieve grondtoon van het essay. Wij bespeuren echter ook een ondertoon of tendens die rechtsopvattingen over de rechtsstaat als ‘meningen’ relativeert. Wij onderschrijven dat de reikwijdte van de rechtsstaat open staat voor discussie, maar wijzen erop dat de kern niet kan worden gerelativeerd zonder het begrip rechtsstaat geweld aan te doen. In het essay lijkt de aandacht voor de nuance hier en daar te vervallen in een vorm van relativisme waarin wij niet mee kunnen gaan.
3. De suggestie om een studie te doen op grond van een meer systematische, integrale en interactieve werkwijze, achten wij waardevol maar niet geschikt voor onze commissie. De benadering van onze commissie is normatief en gericht op het algemene publiek. Het gaat om een ‘quick scan’ (snelle doorlichting), er vindt geen vooroverleg met de betrokken partijen plaats en ook het rapport zelf kenmerkt zich door beknoptheid. Er is bewust voor deze opzet gekozen. De commissie beoogt niet meer en niet minder dan de teksten van de partijprogramma’s onder een rechtsstatelijke loep te leggen. De focus ligt op de concrete plannen, op wat er staat, los van andere uitingen. Het doel is om de rechtsstaat, die in verkiezingstijd wel eens uit het oog wordt verloren, in een begrijpelijk format onder de aandacht te brengen van het algemene, ook niet juridisch onderlegde, publiek. Een meer integrale en juridisch-technische aanpak, waarbij uitvoeriger gemotiveerd wordt en wel in overleg met de verschillende partijen wordt getreden, zou aan ons doel voorbij schieten. Het zou bovendien met zich brengen dat partijen die hun medewerking weigeren, niet meer kunnen worden meegenomen.
4. De kritiek van Linthorst en Van Lochem op rode signaleringen in het rapport nemen wij serieus. Het zou onwenselijk zijn als de commissie zaken als rood signaleert die dat niet zijn. Juristen behoren het in beginsel eens te kunnen worden over de harde kern. Wij hebben deze kritiek dan ook nader tegen het licht gehouden. Onze conclusie is dat wij de relativeringen van de auteurs van onze rode signaleringen niet onderschrijven. Wij kunnen niet op iedere relativering in het essay ingaan en beperken ons tot een paar voorbeelden.
5. De auteurs hebben moeite met de twee rode signaleringen aan het adres van de SGP. De eerste rode signalering had betrekking op het door de SGP bepleite volledige abortusverbod. Dit doel is door de SGP zo absoluut geformuleerd (“Elke abortus is er één te veel.”) dat het vrouwen geen enkele ruimte biedt daarin een andere afweging te maken, zelfs niet in omstandigheden waarbij mogelijk hun eigen leven of gezondheid op het spel staat. Dat raakt grondrechten van vrouwen in de kern en is een reden voor de commissie om het voorstel een rood licht te geven. Daaraan kan hetgeen de auteurs hier tegenin brengen ons inziens niet afdoen.
6. De tweede rode signalering in het SGP-programma betrof een samenstel van maatregelen waarmee de SGP aan christenen vrijheden en rechten toekent die zij aan moslims wil ontzeggen. Linthorst en Van Lochem lijken het eens met deze rode signalering, maar becommentariëren vervolgens een paar van die voorstellen los van elkaar en kwalificeren die vervolgens als betrekkelijk onschuldig. Een dergelijke ‘ontleding’ doet geen recht aan de ‘rode’ beoordeling die op een samenstel van maatregelen ziet. Daarbij komt dat de auteurs wel erg welwillend het partijprogramma van de SGP lijken te lezen. Bijvoorbeeld: gelui van kerkklokken is volgens de SGP toegestaan, maar gebedsoproepen van moskeeën moeten worden tegengegaan, enkel op basis van een onderscheid tussen religies. De auteurs suggereren dat dit gerechtvaardigd kan zijn als het ene niet en het andere wel als geluidsoverlast wordt ervaren. In dat geval zouden deze twee uitingen aan dezelfde geluidsnormen moeten worden onderworpen. Maar zó staat het niet in het SGP-programma.
7. Soms lijken Linthorst en Van Lochem te suggereren dat het intrekken van eenmaal verworven fundamentele rechten, bijvoorbeeld ongedaanmaking van het homohuwelijk, rechtsstatelijk niet dubieus is. Die opvatting lijkt ons in strijd met de gedachte dat de verworven fundamentele rechten van in het verleden achtergestelde groepen, zelf ook tot het rechtsstatelijk toetsingskader gaan behoren. De auteurs wijzen er overigens ook zelf op dat de woorden “of op welke andere grond dan ook” in artikel 1 Grondwet de ruimte bieden om alle vormen van discriminatie tegen te gaan.
8. De meeste opmerkingen in het essay betreffen de ‘oranje’ signaleringen. Hierover zeggen wij slechts dit:
a) Voor onze doorlichting is de tekst van de verkiezingsprogramma’s leidend geweest. Wij sluiten niet uit dat partijen hun programma’s genuanceerder bedoeld hebben, zoals de auteurs geregeld aannemen in hun kritiek, maar zeker kunnen wij het niet weten. De tekst van de programma’s is wat die is. Als partijen in de oranje signaleringen aanleiding zien om in hun teksten in een volgende ronde iets meer stil te staan bij rechtsstatelijke consequenties, dan is dat al winst voor de rechtsstaat.
b) De auteurs schrijven terecht dat ‘oranje’ betekent “maatregelen die de rechtsstaat (kunnen) verzwakken”, maar voegen daar vervolgens aan toe dat daarvan het beeld blijft hangen dat die voorstellen als “dubieus” gekwalificeerd zijn. Dat is niet terecht. Zij kunnen dubieus zijn, omdat in het programma geen blijk wordt gegeven van de rechtsstatelijke haken en ogen die er aan het voorstel kunnen kleven. Dat er vervolgens over gediscussieerd kan worden, zoals uit het essay blijkt, is bij de oranje signaleringen een feit.
9. Het doel van het rapport is niet een eindoordeel te geven, maar tot een discussie aan te zetten over de vraag of en in hoeverre de voorgestelde plannen passen in een rechtsstaat. Het lijkt erop dat we in ieder geval in díe opzet geslaagd zijn, getuige ook dit essay. Wat rechtsstatelijk verantwoord is, is niet gelijk aan wat een politieke meerderheid zonder meer nodig acht, maar vereist permanente bewustwording, overdenking en veel discussie. Dáárom achten wij ook de oranje signaleringen een fundamenteel onderdeel van ons rapport.
Deze reactie wordt ook gepubliceerd in NJB 2017, afl. 11. Lokke Moerel, Peter Rodrigues, Camilo Schutte, Wouter Veraart, Marc de Wilde zijn allen lid van de Commissie Rechtsstatelijkheid in Verkiezingsprogramma’s 2017.
Bron afbeelding: Gordon Joly Traffic lights