Het recht op lichamelijke integriteit is centraal uitgangspunt van zowel het Nederlandse als het internationaal/Europese gezondheidsrecht. De basis van dit recht is gelegen in het recht op menselijke waardigheid. Hoewel het recht op lichamelijke integriteit ook inspanningsverplichtingen kan vergen, geeft het mensen met name de mogelijkheid om te eisen dat er geen (medische) ingrepen worden gedaan zonder dat men daar instemming voor geeft.
Het voorstel van mr. C. de Groot en de heren van de ‘Beraadgroep Inzake de Rechten van Kinderen voor de Geboorte’ pleit voor een nieuwe rechterlijke procedure, de ‘actio caesarea’, oftewel de keizersnede tegen de wil van de moeder. Een dergelijke rechtsingang is in het licht van het recht op lichamelijke integriteit praktisch, juridisch en ethisch onhaalbaar. In respons zal ik ten eerste ingaan op de juridische onderbouwing die De Groot aanvoert. Ten tweede zal ik ingaan op de medisch-ethische implicaties en de praktische toepasbaarheid van het voorstel voor een speciale rechtsgang voor een gedwongen keizersnee.
Ter onderbouwing van zijn voorstel verwijst De Groot naar een Engelse High Court uitspraak. In deze uitspraak gaat het om een wilsonbekwame moeder, waarbij de rechter expliciet vordert dat de keizersnee niet in het belang van het kind, maar in het belang van de moeder zou moeten plaatsvinden. Dit is een cruciaal verschil met de voorstelling van zaken zoals die door De Groot wordt gedaan. In het voorstel van De Groot speelt de wilsbekwaamheid van de moeder geen rol. Het is onduidelijk wat daarvan de achterliggende gedachte is, zouden we ervanuit moeten gaan dat alle barende vrouwen per definitie wilsonbekwaam zijn? Daarnaast is de keizersnee in de Engelse casus geboden ter bescherming van de moeder, en niet ter bescherming van het nog ongeboren kind.
I have addressed here the disadvantages to the mother in this process, conducting a balance of the positives and negatives in the competing alternatives. I do so because I am not in this application concerned with the welfare of the foetus.2
Desalniettemin pleit De Groot op basis van deze uitspraak voor het gebruik van ‘appropriate force’, ook als het gaat om wilsbekwame moeders.
Voorts voert De Groot aan dat de vermogensrechtelijke bepaling 1:2 BW: ‘Het kind waarvan een vrouw zwanger is wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert’ breder moet worden uitgelegd en ook van toepassing kan zijn in het geval dat een keizersnee is geboden ter bescherming van de lichamelijke integriteit van het kind. In dit geval zou deze brede uitleg betekenen dat de familierechtelijke verplichting van toepassing kan worden, namelijk dat de ouders het recht en de plicht hebben een minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (1:247 BW). Deze verzorgingsplicht zou dan volgens De Groot mede inhouden dat de moeder gehouden is tot het ondergaan van een keizersnee. Hoewel er in de juridische literatuur vele kanttekeningen zijn geplaatst bij deze bewering zal ik in onderstaande medische-ethische beschouwing uitgaan van de toepassing van deze twee bepalingen op de situatie waarbij een medische ingreep bij de moeder noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van het kind.
Alvorens in te gaan op de verdere implicaties van een ‘actio caesarea’ wellicht eerst nog een centraal punt ten aanzien van de onderliggende casus zoals die wordt voorgesteld door De Groot. Het feit dat er wordt gepleit voor een speciale rechtsgang om de weigerachtige barende vrouwen tot een keizersnede te dwingen, lijkt gebaseerd te zijn op de veronderstelling dat de belangen van de moeder veelal haaks op die van het kind staan. In het algemeen lijkt me echter dat ervanuit kan worden gegaan dat vrouwen bepaalde keuzes aangaande de baring maken omdat zij daarmee in het belang en ter bescherming van hun kind weten te handelen.
Echter, er is een fundamenteler onderliggend probleem aan het voorstel van De Groot. Namelijk dat de lichamelijke integriteit van het kind boven dat van de moeder wordt gesteld. Ervan uitgaande dat het recht van het kind op lichamelijke integriteit beschermenswaardig is, dan is dat gelijkelijk voor de moeder het geval. Stel dat zich inderdaad een casus voordoet dat een wilsbekwame barende vrouw een voor het kind risicovolle keuze maakt om geen keizersnede te willen ondergaan, dan ontstaat er een situatie waarbij de lichamelijke integriteit van het kind afhankelijk is van dat van de moeder. Echter om het recht op lichamelijke integriteit van het kind te waarborgen moet in de moeder worden gesneden, daarmee wordt haar lichamelijke integriteit achtergesteld met die van het kind. Laten we een analoge casus voorstellen. Een kind met een nierafwijking komt met haar vader in het ziekenhuis. De vader heeft eenzelfde zorgplicht voor het kind zoals die volgt uit artikel 1:247 BW, zoals al is geopperd door De Groot. Zou een curator mogen worden aangesteld voor het kind om te bepalen dat de arts de nier van de vader met ‘appropriate force’ eruit kan halen om de lichamelijke integriteit van het kind te beschermen?
Wat is het rationele verschil tussen deze twee casus? Het voelt misschien anders. Maar hoe komt dat? In beide casus bestaat er een speciale band en zorgplicht tussen twee autonome beschermenswaardige individuen die beiden het recht hebben op lichamelijke integriteit. De ene individu is volledig afhankelijk van de ander. De vader heeft de enige nier die het kind kan redden en de operatie is relatief risicovol maar acceptabel. In het geval van de moeder en het kind, is het kind zolang het in de moeder is nog volledig afhankelijk van de moeder. Dit maakt de praktische toepasbaarheid van de ‘actio caesarea’ vrijwel onmogelijk. Het leerstuk zou afhangen van de speciale zorgplicht van ouders voor hun kinderen. De reikwijdte van deze verantwoordelijkheid is lastig te bepalen en zou dus in elk geval niet stuiten op de lichamelijke integriteit van de ouders. En in het geval van de nier, reikt deze plicht ook tot naaste familieleden? Kunnen mensen nog wel op hun gemak een ziekenhuis betreden of moet men beducht worden op het gebruik van ‘appropriate force’ door het ziekenhuispersoneel als iemand afhankelijk blijkt te zijn van een cruciaal deel van het lichaam van de toevallige bezoeker? Uiteraard gaat de bovenstaande analogie alleen op als we uitgaan van een gelijke aanspraak van mannen en vrouwen op het recht op lichamelijke integriteit.
Om kort te gaan, vooralsnog lijken er voldoende praktische, ethische en juridische bezwaren te zijn die ertegen pleiten een ‘actio caesarea’ ‘van de grond te tillen’.
Dr. A. de Ruijter is docent Europees Gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam en voorzitter van de Stichting Proefprocessenfonds Clara Wichmann. Dit artikel is een reactie op het artikel 'Een nieuw ontdekte procedure: ‘Actio Caesarea’'' van Kees de Groot, en is ook gepubliceerd in NJB 2015/1191, afl. 25.
1. High Court, Great Western Hospitals NHS Foundation Trust vs. AA & Ors, 2014, EWHC 132 (Fam).
Afbeelding: Shutterstock