Naar aanleiding van de brute dood van George Floyd in de Verenigde Staten merkte minister-president Rutte op, dat ook Nederland 'systemische problemen' met racisme en discriminatie kent.1 “We hebben inhaalwerk te doen”, zei de fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer, Klaas Dijkhoff. Hij wil het debat niet aan de politieke flanken overlaten. Die verstandige woorden roepen de vraag op wat het recht over dit brisante onderwerp te bieden heeft.
Het lijkt simpel. Discriminatie mag niet. In 1971 werden groepsbelediging, haat zaaien en discriminatie in de sociaaleconomische sfeer wegens ras strafbaar. Daarna vonden aanscherpingen en uitbreiding van de discriminatiegronden plaats. Onder de wettelijke term ras wordt in de rechtspraak zowel iemands etnische herkomst als iemands huidskleur begrepen.2 De praktijk is weerbarstiger. In 2019 werden volgens het CBS 485 discriminatiemisdrijven (art. 137c-g Sr) geregistreerd, maar daarbij zijn discriminatie naar godsdienst, seksuele gerichtheid en handicap inbegrepen. Het aantal meldingen bij de politie, de antidiscriminatievoorzieningen en dergelijke is veel hoger en nadert de 10.000. De cijfers tonen slechts het topje van de ijsberg. Etnische medewerkers van de Hoge Raad dienden bijvoorbeeld geen klacht in toen zij zich tijdens Prinsjesdag langs de route van de koets moesten identificeren en hun witte collega’s niet – zo gaat het immers altijd.
Toch had ik – net als de organisatoren en de autoriteiten –de enorme opkomst bij de demonstratie op 1 juni op de Dam niet verwacht. Amerika is ver weg en ze hebben daar een problematisch strafrechtelijk systeem, waarbij in 2019 maar liefst 1098 doden door politiegeweld te betreuren waren en zwarte mensen driemaal zoveel kans hebben om doodgeschoten te worden als witte. Dat is in Nederland niet zo. In 2019 kwamen 4 personen om het leven door politiekogels. Terecht heeft de actiegroep Controle Alt Delete aandacht gevraagd voor enkele gevallen waarin personen niet omkwamen bij schietincidenten, maar bijvoorbeeld door gebruik van een nekklem tijdens de arrestatie, of later in de cel. Niettemin is de vergelijking met een land waar 20 keer zoveel inwoners wonen en 250 keer zoveel slachtoffers van politiegeweld voorkomen niet vruchtbaar.
Waarom dan toch die enorme weerklank? Het is dezelfde vraag die ik me stelde in het jaar waarin Kick Out Zwarte Piet begon. Waarom Zwarte Piet, terwijl ik me zoveel meer kon voorstellen bij boosheid over discriminatie op de arbeidsmarkt, in de woningverhuur, etnisch profileren enz.? Daar zat het hem natuurlijk precies in: ik nam mezelf tot maatstaf en daardoor miste ik iets fundamenteels. Waar het, ook gelet op de hernieuwde aandacht voor de slavernijgeschiedenis, ten dele om gaat, is iets wat de Duitsers een “Leidenskommunität” noemen.3 Het lijden uit het verleden is een middel tot zelfidentificatie; erkenning van dat lijden, verontschuldiging ervoor, betekent erkenning van die identiteit. Sterker nog: als de meerderheid dat lijden en die identiteit geen deel laat uitmaken van de gemeenschappelijke identiteit sluit de meerderheid de minderheid uit van de nationale gemeenschap als geheel.
De grondtoon van de multiculturele demonstraties was evenwel een andere. Het was er meer een van hoop en vastberadenheid dan van herinnering aan gedeeld lijden. In Amerika heeft Black Lives Matter concrete plannen met betrekking tot de politie geformuleerd. Bij ons is het wat minder concreet – de kritiek betreft niet zozeer de wet of de regels, maar het uitblijven van echte verandering. Het gaat niet om de geldigheid van mensenrechten in abstracto, of om slachtoffers die deernis verdienen. Het gaat om burgers die opkomen tegen de alledaagse ervaring dat de (grond)wettelijk geldende eis van gelijke behandeling voor mensen van kleur geen betekenis heeft. Alsof door die ‘gelding zonder betekenis’ – in de woorden van de filosoof Agamben – de rechtsorde hen heeft prijs gegeven.4
De wet is geen garantie tegen ‘systemische’ uitsluitingsmechanismes en politiek-bestuurlijke maatregelen ertegen zijn ook niet eenvoudig. Agenten, baliemedewerkers, dienstverleners en leden van sollicitatiecommissies beslissen nu eenmaal vaak (en zeker als ze niet de tijd hebben rustig na te denken) op grond van hun intuïties. Die intuïties – ongeacht of het om professionele ervaring of om vooroordelen gaat - worden gevoed met nieuwe ervaringen en kunnen dan worden bijgesteld. Zo leren mannelijke pokerspelers met het vooroordeel dat vrouwen niet agressief kunnen spelen dat meestal snel af. Vanwege dit leervermogen – dat bij zelfverklaarde racisten zal ontbreken, maar daar gaat het hier niet om – is het belangrijk na te denken over de feedback vanuit het systeem aan de functionarissen.
Wijst bijvoorbeeld de politiechef de agent erop dat hij niet wil dat mensen met een niet-westerse migratieachtergrond zich door politieoptreden vervreemd gaan voelen van de rechtsorde? En vertelt hij dat het aandeel van de groep jeugdige Marokkanen dat niét in verband kan worden gebracht met een delict is toegenomen van 80 procent in 2007 naar 90 procent in 2014 en 93% in 2019? Of zegt de chef dat één keer en complimenteert hij de mensen die veel verbalen schrijven vervolgens vijf keer? En wil hij niet weten dat die ‘succesvolle’ verbalisanten hun kansen optimaliseren door alleen Marokkaanse jongens te controleren; van hen is immers 7% geregistreerd als verdachte tegen 1,5% van de jongens met een Nederlandse achtergrond. Het voorbeeld illustreert dat feedback vanuit het systeem alles te maken heeft met professionele moraliteit.
Effectief optreden tegen ‘systemische problemen’ met racisme en discriminatie is niet gemakkelijk, ook al omdat debatten daarover kunnen worden vertroebeld door onvruchtbare verwijten over en weer. Maar wij zullen eraan moeten geloven in onze rechtsorde die evenzeer geldt voor mensen met als zonder kleur. Een rechtsorde waarin etnische collega’s anders worden behandeld dan ik, is de mijne niet.
Dit Vooraf verschijnt in NJB 2020/1716, afl. 27.
Bron afbeelding: https://www.flickr.com/photos/kareneliot/50023860616/in/pool-nieuwsuitamsterdam/
- https://www.rijksoverheid.nl/documenten/mediateksten/2020/06/03/letterlijke-tekst-persconferentie-minister-president-rutte-en-minister-de-jonge-na-afloop-van-crisisberaad-kabinet
- ECLI:NL:HR:2020:638 en ECLI:NL:HR:2016:510.
- Hermann Lübbe, Ich entschuldige mich. Das neue politische Bußritual, Siedler 2001.
- Giorgio Agamben, Homo sacer, Boom klassiek/Parrèsia 2020, p. 81.